dat Cyriel een arrivist is wien het geen ernst is met de vlaamsche beweging en daarbij in rhetorica had hij gezegd dat hij ging priester worden, omdat de professors dan vriendelijker zijn, zegt Eric: ‘wat een zelfportret.’
- ‘Wablief?’
- ‘Niets.’
- ‘En die nullen, geniale neef, zijn kinderen, zullen het wel stellen met een heel simpel talent. Er zijn er die er te veel hebben en dat loopt nogal dikwijls mis.’
Kon hij hem nu eens een dwaasheid laten doen. Hij insinueert over Adelaïde en Ernest, altijd maar duidelijker, spiedend of Eric niet opvliegt, gereed tot afweer en toch bang; maar er is zooveel aan gelegen. Ja ja, die genieën, hij heeft er gekend die er lang tegen gevochten hebben, maar bezwijken moeten ze toch. Een kogeltje of een koord is altijd het laatste.
Eric staat op, van nu af heeft hij geen familie meer, hier komt hij nooit meer binnen. Eer hij naar de statie gaat, loopt hij tot bij Caluwaers. Er is een conditie aan het huren: tijdens de vacanties moet hij die twee voorkamers op het tweede kunnen hebben.