| |
| |
| |
X.
Dat moest Eric van een ander vernemen, van Cyriel die een klas hooger zat dan hij. Hun professors waren broers. Die van Cyriel was ruw, onverzorgd en origineel, die van Eric verfijnd, met krollekens, en franskiljon. Ze hadden hunnen bijnaam, de eerste heette ‘den boer’, de tweede ‘'t Parisienken’. Den boer gaf om de veertien dagen een opstel over een zelf te kiezen onderwerp en het beste liet hij voorlezen. Eens, toevallig, was het beste dat van Cyriel, hij las het voor: Hij beschreef een vrouw, wier vader, een notaris, krankzinnig geworden was, terwijl zij zat te wachten op de terugkomst van haar man. Haar man was op een feestmaal, de nacht vorderde, van onrust wordt zij krankzinnig. Hij beschrijft hoe de krankzinnigheid van langsom meer bezit neemt van haar, hoe zij tekeer gaat als een wilde, aan haar haren rukt, hare kleeren scheurt, het hoofd tegen den muur beukt, zich het gelaat vaneenkrabt, ten slotte naar
| |
| |
boven ijlt en door het venster springt, juist op het oogenblik dat haar man thuiskomt. Snikkend valt de echtgenoot op het lijk zijner gade, nu zelfmoordenares, die verschijnt voor Gods strengen rechterstoel. Wanneer men hem opraapt heeft het verdriet met een slag zijn leven vernietigd. Deze jonge man is van nu af gedoemd om vroeg of laat door de vallende ziekte om te komen.
Den boer bespreekt het opstel dat hij een beetje te romantisch vindt. Vooral die echtgenoot aan het slot, allee, allee! Eenvoud, goede vlaamsche eenvoud! Cyriel staat recht. ‘Het is niet overdreven mijnheer, dat is allemaal gebeurd.’ Den boer: ‘ook dat van dien echtgenoot?’ Cyriel: ‘Ja meneer!’ Den boer: ‘Kom, kom!’ Cyriel: ‘Zeker meneer, het is de papa van Eric Verhaeghen.’ De klas wordt doodstil. Dan hoopt den boer dat de andere leerlingen delicater zullen zijn dan hun makker tegenover Eric Verhaeghen en hij begint de les.
Wat stellen ze toch belang in Eric. Willen ze hem troosten, hij is toch liever alleen. Ze komen bij hem, bescheiden, mededeelzaam, geïnteresseerd, de een na de ander. Als hij op de speelplaats met den rug tegen een
| |
| |
pilaar staat en de lucht inkijkt, is er daar seffens een die systematiek een gesprek begint. Hij heeft bezoek of gaat er krijgen en krijgt Eric geen bezoek dezen trimester? Jawel. Van zijn mama? Neen, mama is dood. Allee! 't Is toch niet waar zeker. Jawel, zijn mama is uit het venster gevallen toen hij nog klein was, een jaar of vier, vijf. En dan blijven ze daar lang over zaniken, wat willen ze toch? Ze was zeker ziek, vragen ze, of ze zal iets gekregen hebben. Alsof men niet zoo maar uit het venster kan vallen en er van sterven. Ten slotte is er een, die steekt zijn handen in zijn broekzakken, kijkt over de speelplaats en vraagt: ‘ze is toch begraven met nen dienst in de kerk, hé?’ Ze spreken ook over papa, wat die heeft, vragen ze. En of Eric zijn grootvader gekend heeft, den notaris. Neen.
Het is allemaal geen vriendelijkheid. Zijn hart begint te broeien. Hij wordt plots bang alsof hij jaren lang boven een afgrond gespeeld heeft. En hij vaart uit tegen een langen slungel, drie jaar ouder dan hij, die teemerig weer probeert hem de pieren uit den neus te halen. Nu nog een woord en ik sla op uw smoel.
| |
| |
Dat was een valscherik. Die vroeg Cyriel zijn cahier de rédactions te leen, vouwde dien open op den titel ‘De krankzinnige vrouw’ en stak hem zoo in de lessenaar van Eric. Eric wachtte Cyriel af in een donker hoekje van de galerij op de speelplaats. Hij was te goed, zeide hij, om door zoo eenen vuil gemaakt te worden, door eenen waarmee ze hem thuis verboden hadden om te gaan. Cyriel lachte hoonend dat ze hem ook verboden hadden met Eric om te gaan. ‘Zooveel te beter,’ zei Eric. ‘Ik heb u nooit kunnen verdragen, maar dat ge mijn mama belasterd hebt, dat trekt ge publiek terug, verstade dat, of anders zoude 't u nog uw leven lang kunnen beklagen.’ Cyriel gremelde nog cynieker: ‘uw mama die is zot geworden, jongske.’ Meteen werd hij bij de keel gegrepen als van een wild beest dat hem besprong. Een surveillant kwam bij, dien sloeg Eric met de vuisten in 't gelaat. Het ging op leven en dood, schreeuwde hij. Een tweede surveillant greep hem en droeg hem zonder een woord te spreken onder zijn arm weg.
Eric wordt drie dagen lang opgesloten in den kleinen parloir. Titus Livius vertalen, zonder ophouden, 's Avonds komt een pro- | |
| |
fessor 't werk nazien, en als 't niet genoeg is of te slordig, zal hij tot tien, elf, twaalf uren blijven doorwerken. Tusschen de latijnsche regels sluipen zijn gedachten, nu en dan verwoest hem de eenzaamheid. Onder de klasuren als alles heel stil is, hoort hij zijn hart kloppen, hij luistert er naar, telt en als hij aan twee honderd vijftig is, denkt hij: dat zal nu toch wel vijf minuten zijn. Had hij zijn uurwerk maar weer niet kapot gemaakt met zijn pennemes, hij zou nu weten hoe laat het is. Maar als hij onder 't vertalen zijn hartekloppen kon blijven tellen zou hij het ook weten, toch ongeveer. Dat is ook een uurwerk en ge moet er ook maar eens met een pennemesken aankomen dan is 't kapot. Dan zijn de drie dagen, dan is alles voorbij. En waarom niet? Mama is zot geworden, de twee bonmamas zijn dood, papa en bonpapa zullen niet lang meer leven. Wat doet hij hier nog? Hij is niet als de anderen, op zijn familie ligt een vloek en op hemzélf ook. Want zie nu eens, hij zit daar nu met zijn pennemeske en hij heeft er toch zoo'n deugd van als hij van alle zots denkt. Bij voorbeeld ineens een schrikkelijke schreeuw laten en al de ruiten kapot slaan. Ja maar neen, dan
| |
| |
komt er niets van het pennemeske, dan komen ze afgeloopen. En natuurlijk, hij weet het wel, het zoo maar in uw vleesch duwen tot aan de hecht, dat krijgt ge toch niet klaar, maar zoo wel. En hij plaatst het mesje op zijn hart en zet zich zoo dicht tegen den muur. Nu de handen op den rug en met een schok uw borst tegen den muur duwen.
Allerliefste grootvader, hij schrijft in den kleinen parloir waar hij op straf zit. Er zal deze maand een heel slechte kaart komen en hij zou het besterven, moesten hij en papa zich dat te veel aantrekken. Ziehier, allerliefste grootvader, wat er gebeurd is, ik zweer bij de heilige nagedachtenis van mama dat ik niets verzwijg of verbloem. Ik ben nu heel kalm en heb lang en diep nagedacht. Ik sta voor een beslissend keerpunt in mijn leven.
Allerliefste grootvader, hij is nu zeventien jaar en meent recht te hebben op de waarheid en moed om ze te dragen. Hij smeekt om zekerheid, zoo kan hij niet verder leven. Is het waar dat zijn allerliefste mamake krankzinnig geworden is? Is het waar dat zij zich gezelfmoord heeft? Is het waar dat
| |
| |
papa daarvan de vallende ziekte gekregen heeft? Is het waar dat bonpapa ook krankzinnig geworden is, dat het dus in de familie zit en hij het ook moet worden?
Deze vragen martelen hem. Hij kan niet meer bidden, niet meer studeeren, niets meer, zoolang hij geen zekerheid heeft. Is het antwoord neen, oh allerliefste grootvader verlos hem dan, hij smeekt er u om, uit deze hel van angsten. Is het antwoord ja, zeg het hem dan zonder omhaal. Tot nu toe heeft hij onbewust geleefd en zich gedurig verwonderd over allerlei vreemde dingen die in hem omgingen en waarin hij behagen schepte als in een prikkelend spel, omdat hij niet wist hoe gevaarlijk het was. Maar hij wil nu een nieuw en bewust leven ingaan. Hoe zwaar ook getroffen en belast, het zal hem een heerlijke opdracht zijn als eenige overlevende van een geslacht waarop een vloek rust, dat geslacht weer op te voeren tot bloeiende gezondheid, eer en faam.
Ge ziet, allerliefste grootvader, dat hij kalm is. Hij voelt zich al verlicht door het schrijven van dezen brief, maar zijn onuitstaanbaar lijden zal niet ophouden zoolang hij geen zekerheid heeft. Ik omhels u innig
| |
| |
en vurig, mijn allerliefste bonpapaken ik kus u hartstochtelijk.
Uw diepbedroefde kleinzoon, Eric.
Na het avondeten nog een briefje voor Nonkel Oscar, dat hij hem dezen brief voor bonpapa zendt. Anders kon de facteur hem soms in handen van papa afgeven. Op voorhand dank, liefste oom. Ik heb gisteren een brief van Yvo gekregen. Hij is nu eersten back en zal mogen meespelen voor den beker. Hier spelen ze ook wel wat voetbal maar alleen de hoogste klassen en de professors trekken er zich niets van aan. Matchen worden niet gehouden. Uw verkleefde
Eric Verhaeghen.
|
|