zich spiegelen aan moeder, vertelt Henri van Adelaïde, Eric en moeder. Zoo is het leven. Moeder heeft het uitgeleden en ons geluk gekocht. Vader hoopt nog lang te blijven maar onthoud het voor later: voor hem is moeder altijd een heilige geweest. In de boeken zijn ze anders, maar zoo goed niet.
Er is leven in die brouwerij. Vandaag is het kermis. Er is vijf en twintig stuks jong volk dat tafels en stoelen opruimt om te dansen in eetkamer en salon. Carla zet met Henri den dans in tusschen de portretten, ook die van Adelaïde en Eric. Die van twaalf jaar slaat het critisch ga met gekruiste armen. Achter hem zoekt er een heimelijk een meisjeshand en tusschen de vroolijken misprijst een eenzame deze wereldsche genoegens. Zoo was het leven, zoo is het. De portretten aan den muur staan levend tusschen deze vijf en twintig. Ons verschil is maar wat tijd en namen, wij bloed Roothooft-Verhaeghen, gedoopt Smets, Grootaert Peeters, Janssens.
De groote stille ziet zijn ouders dansen. Vader toont opeens kleiner en smaller, moeder rijziger en belangrijk: de stammoeder danst.