- ‘Praat nu niet over iets anders. Ik zeg dat ge zelfs geen morgen- en avondgebed doet.’
- ‘Gij denkt dat bidden prevelen van woorden is of op de knieën zitten.’
- ‘Dat niet, maar als mijn man bidt, denk ik dat ik daar na acht maanden iets van moet gemerkt hebben en omdat ik er niets van gemerkt heb denk ik dat hij niet bidt.’
- ‘En denkt gij ook dat het genoeg is maar veel te bidden en verder uw man te haten en te beletten dat ge een kind krijgt. Denkt ge dat dàt het beste is?’
Zij zegt koud en toonloos: ‘Ik ben zwanger, Leo.’
Misschien zou hij nu alles kunnen goed maken met een gebaar, een schrei, een enkel teeken van geluk. Hij verbeurt die uiterste kans met een woord dat haar gruwelijker ontzet dan Gustaaf heeft vermocht. ‘Zoo, zegt hij tusschen zijn tanden, is het u eindelijk eens mislukt?’
Elke maand heeft de doove vrouw rond Carla gedrenteld met een vraag die ze niet goed onder woorden kon brengen. Telkens heeft Carla haar te leur gesteld. Ten slotte is zij Leo's vermoeden gaan deelen, want