24
Nicodemus, Jozef, David, Johannes en enkele getrouwen, namen Jezus' lichaam van het kruis af en legden het op den schoot zijner moeder. Terwijl deze het beweende, de wonden kussend en het smartelijk aanschijn, knielden zij rond hem neder en aanbaden hem. En zij meenden, dat het wat wind was, die kreunde aan het kruis, zooals wind soms nauw hoorbaar tandenklappert in een herfstboom, maar het was Nicodemus, die niet de knie gebogen had en tegen het kruis recht stond. Het scheen hem toe, dat hij boven op den naasten berg de forsche gestalte van Asveer herkende, die zijn zwerftocht door de wereld naar Recht begon en hij benijdde den wandelenden Jood, want hij zal eeuwig zwerven, zijn doel nooit bereiken, maar het steeds dichter naderen. Ik echter, Nicodemus, begraaf de waarheid, die ik gezocht heb, eeuwig is de twijfel.
Zijne gezellen lieten hem de eer, Jezus bij het hoofdeind te dragen. Terwijl hij zich bukte naar den zoeten last, zoende hij het ontkroonde voorhoofd van den edele, die een deel had gedaan van wat hij zelf niet had gedurfd. Toen zij met een zwaren steen hadden gesloten het kostbare graf, door Jozef gekocht met Nicodemus' geld en Jezus' moeder was met de haren heengegaan, bleven