Het komt er zoo rustig en sterk uit, bedeesd en beraden. Het doet Hilda goed naar de zekerheid van zijn ernstige stem te luisteren. Als hij zwijgt wordt zij nog meer verlegen. Wat moet zij nu doen, mag zij nu al ja zeggen? Zij gaat naar hem toe, drukt zijn hand en zegt: ‘Merci, meneer, voor uw ...’
- ‘Zonder bedanken, uffra, zegt hij, ik moet u bedanken; en tot hun beider verbazing is de zaak geklonken. Zij lachen elkaar verlegen aan. Zeg maar Dolf tegen mij.’
- ‘Ik ben nog maar negentien jaar, zegt zij, van eergisteren.’
- ‘Ah, proficiat, zegt hij. Te naaste jaar twintig en ik zes en twintig.’
Daarmee gingen zij samen, zoo maar, naar den onderpastoor, samen dwars door het dorp. In de deur presenteerde Dolf zijn aanstaande: ‘Ziede 't nu, met uw wachten! Daar staat het schoon koppel, het jong en gezond ferment voor een nieuwe burgerij.’