| |
| |
| |
1
Van de kliniek naar huis was het hoogstens een kwartiertje rijden, zelfs wanneer alle verkeerslichten op rood stonden. Maar Claire deed er altijd een half uur over. Ofwel nam ze iemand mee uit de kliniek en bracht die eerst thuis, ofwel koos ze een lange omweg, ofwel stapte ze even uit in de enige winkelstraat die op haar weg lag. Haar vader was nooit voor half zeven thuis en met Madame Mouche maakte ze 's avonds te dikwijls ruzie. Het eenvoudigste was natuurlijk een half uur later te vertrekken uit de kliniek, maar haar reputatie van eeuwig-gehaaste was haar te kostbaar. Rudy hield niet van eeuwig-gehaasten en was voortdurend op zoek naar een onnozele natuur die even bleef naslenteren. Daar had hij steeds een supplementair werkje voor, nog enkele fiches die gerangschikt of aangevuld moesten worden of het verdelen van nieuwe overtrekken voor de tafels. Niet uit boosaardigheid, zo was hij niet. Alleen omdat hij niet kon begrijpen en verdragen dat niet ieder dezelfde liefde en offervaardigheid had voor de dienst. Tien jaar had hij er aan gewerkt, het was zijn levenswerk. Vroeger werd de kinesitherapie immers niet ernstig genomen. Maar toen zijn oom hoofdgeneesheer van de kliniek werd, was Rudy's kans ge- | |
| |
komen. Met een onooglijk kamertje en een afgedankte operatietafel was hij begonnen. Nu stond hij aan het hoofd van een uitgebreide en volledig ingerichte dienst.
Maar om zes uur had Claire genoeg van de kliniek, van haar witte schort en de te warme cabine. Om zes uur deden haar vingers en polsen pijn van het lange masseren en was ze blij haar handen op het koele en harde autostuur te kunnen leggen. Om zes uur was ze moe en niet in staat als evenwaardige tegenstrever voor Madame Mouche te staan. Belachelijk eigenlijk, haar verhouding tot Madame Mouche. Werden ze nu beiden al niet te oud om dat nog vol te houden? Reeds herhaaldelijk had Claire er aan gedacht eens op een avond de woonkamer binnen te stappen, met uitgestrekte hand, en te zeggen: ‘Kom Madame Mouche, laten we vrede sluiten. Het wordt te gek, zoals wij tegenover elkander staan. Je bent wel mijn moeder niet, maar toch de vrouw van mijn vader. En dat is reeds een voldoende reden om vriendschap te sluiten.’ Maar dat ging niet. Niet bij Madame Mouche. Háár mocht je geen zwakke plekken tonen. Claire kon zo reeds haar ironisch antwoord raden. Nee, een verstandige, half spottende argumentatie was nodig. Iets als: ‘Luister, Madame Mouche, we maken ons belachelijk. Het is toch al te banaal en klassiek, die vijandschap tussen stiefdochter en stiefmoeder. Daarover zijn minstens vijfhonderd sentimentele romans geschreven en
| |
| |
evenveel tranerige films gemaakt. Ik begin het flauw te vinden, alhoewel ik de mooie rol speel. De stiefmoeder is altijd slecht, de dochter daarentegen krijgt altijd gelijk. Zij wil de plaats van haar teergeliefde moeder niet ingenomen zien. En onze omgeving gelooft en ziet dat zo graag. Ze wil er niet eens aan denken dat ik mij van mijn moeder onmogelijk iets kan herinneren.’ En dan als slot iets dat haar erg bevallen zal, zoals: ‘Misschien konden we nu eens een grandioze komedie spelen. Die van de grote verzoening! Het naar liefde hunkerend kind heeft eindelijk een moederhart gevonden. En de harde, trotse vrouw die voor de openbloeiende kinderliefde bezweken is. Ik ben te groot en te zwaar om nog op je schoot te komen zitten, maar als er anderen bij zijn zouden we elkaar op geregelde tijden bijvoorbeeld eens om de hals kunnen vallen.’
Dat zijn plannen die je 's avonds maakt en 's anderendaags nooit uitvoert. Tussen Claire en Madame Mouche zou wel altijd diezelfde eigenaardige vijandschap, dat koninklijk misprijzen en die koele, bijtend-spottende toon gebruikt worden. Alhoewel beiden, hoe onmerkbaar ook, op elkaars aanwezigheid gesteld waren. Claire hield zeer veel van haar vader, maar miste hem zelden. Als vertegenwoordiger van een luchtvaartmaatschappij reisde hij veel en nam zijn vrouw meestal mee. En wanneer Claire dan klaagde: ‘Laat je me weer zoveel dagen alleen, papa?’, dan ging de rechterwenkbrauw van
| |
| |
Madame Mouche omhoog en flitste er even een korte, spottende blik naar Claire. Zij weet dat ik háár missen zal en niet hém, ergerde Claire zich. En op al haar pogingen om het te verduidelijken, schoot dan steeds diezelfde bliksem uit Madame Mouche's ogen. Eens was ze te ver gegaan. Een van de eerste keren dat haar vader alleen op reis was gegaan, had Madame Mouche 's avonds gezegd: ‘Je vergat deze keer je vader te zeggen dat hij je weer alleen liet.’ En Claire was opgesprongen en naar haar kamer gerend.
Haar zuster had dat alles nooit begrepen. Ze hield ook niet van Madame Mouche, maar als oudste dochter had ze daar ook meer reden toe. Zij had haar moeder immers nog gekend en er een heilige van gemaakt. In haar ogen was Madame Mouche de slechte stiefmoeder, de vreemde indringster. Tot ze trouwde en haar man naar zijn speelgoedhotel in Seefeld volgde. Regelmatig stuurt ze Claire clandestien brieven waarin ze haar een huwelijk aanraadt. En Claire, die reeds lang alle pogingen opgegeven had om haar gevoelens voor Madame Mouche te verduidelijken, verzekert haar telkens dat het thuis werkelijk niet zo afgrijselijk is. Zeker niet slecht genoeg om daarom te trouwen.
Om Madame Mouche aan te kunnen moest Claire fit zijn. Reeds jaren waren ze immers op elkaars zwakke plaats, op elkaars nederlaag aan het loeren, alhoewel ze er beiden waarschijnlijk even bang voor waren. Claire wist dat een aanval op een
| |
| |
ogenblik van droefheid haar energie zou breken. Dat ze dan smekend: ‘Toe, Madame Mouche’ zou zeggen en heel de charme verbroken zou zijn. Het zou het einde van het verbeten spel betekenen, dat ze zo graag speelden. Ze hadden zich beiden aan een stille overeenkomst te houden.
Daarom moest vader 's avonds thuis zijn. Vader, de zachte, de gevoelige die leed onder de vijandschap tussen zijn vrouw en dochter, en die ze beiden, in dezelfde stille overeenkomst, in de waan lieten dat er tussen hen niets dan vlakke haat bestond. Vader, die hun rust bracht, die hen terzelfdertijd verplichtte de strijd voort te zetten. Eens had hij gezegd: ‘Ik begrijp dat ze niet je moeder kan zijn, Claire, maar waarom niet je vriendin? Ze is toch maar veertien jaar ouder dan jij.’ Claire had altijd het gevoel gehad dat er maar twee oude mensen in huis waren, haar vader en haar zuster. Madame Mouche en zijzelf waren de kinderen, de zorgenkinderen die kat en hond speelden.
‘Werk jij niet te hard daar in de kliniek?’ vroeg vader bezorgd, ‘je wordt met de dag bleker, vind ik.’
Hij was nog maar pas thuis, want hij had zijn kamerjas nog niet aan.
‘Welnee, papa, zoals altijd. Van twee tot zes, nooit langer, dat weet je. Ik doe het overigens wel graag.’
‘Die indruk had ik ook al,’ zei Madame Mouche langs haar neus weg.
| |
| |
Zelfs dat weet ze, dacht Claire, dat ik het niet graag doe.
‘In alle geval duizend maal liever dan thuis mijn nagels opvreten en de dikke billen van je vriendinnen kneden, waarvoor ik dan nog niet de normale prijs durf vragen,’ gromde Claire terug.
‘Natuurlijk,’ haastte vader zich - de goeierd was voortdurend in de weer om ruzie te voorkomen - ‘is dat wel vervelend, dat verzorgen van kennissen. Maar waarom begin je toch geen eigen praktijk hier aan huis. Het zou toch veel rustiger zijn.’
‘Omdat ik geen patiënten heb, papa, daar hebben we het nu al zo dikwijls over gehad. Via de kliniek kan ik die krijgen. De mensen vertellen het door en willen soms na hun verzorging nog gemasseerd worden. Maar zelfs dan zou ik de kliniek nog houden. Anders kom ik nooit meer buiten.’
‘Aan mij heb je in alle geval je eerste particuliere patiënt, maar je negeert het volkomen,’ zei Madame Mouche.
‘Ik werk niet meer onder de prijs,’ antwoordde Claire.
‘Wie zegt dat ik een gunsttarief wil. Zeg je prijs maar. Toe, zeg je prijs dan!’
Weer die uitdagende toon, die dubieuze, zorgvuldig gekozen woorden. Ze stonden elkaar spottend en met het hoofd in de nek te bekijken.
‘Mijn prijs,’ antwoordde Claire, ‘kan jij niet betalen.’
Vader haastte zich er enkele woorden tussen te
| |
| |
werpen en dan ook meteen de verklaring van zijn officiële kledij. Vanmiddag hadden vrienden Madame Mouche opgebeld. Zij zouden deze avond komen. Je weet wel, die mensen die ze op de boot ontmoet hadden verleden jaar. Niet die dokter, maar die twee die in Caïro woonden, die Belg met zijn Griekse vrouw. Je herinnert je nog wel dat we vertelden... Claire kon het al niet meer volgen en knikte bevestigend. Telkens bracht vader een uitgebreid verslag van zijn reizen en vooral van zijn reisgenoten uit. Hij had een mateloze belangstelling voor alles wat tot de zakenwereld behoorde en daarbij de voorbeschiktheid om op zijn weg steeds mensen met bijzonder ingewikkelde activiteiten, levensloop en familie-omstandigheden te vinden. En daar hij ondervonden had dat zelf praten het zekerste middel was om tenminste 's avonds de huiselijke atmosfeer zuiver te houden, was hij een verwoed verteller geworden. Zijn talrijke reizen maakten al die vrienden tot een onontwarbaar kluwen voor Claire. Daar zij die mensen toch nooit zou ontmoeten, had zij de gewoonte aangenomen met slechts een half oor te luisteren.
Gelukkig was er toevallig een feestje van de oudleerlingen van haar school. Ze was er vroeger nooit heen geweest en was dat ook dit jaar niet van plan. Maar nu kwam het zeer gelegen, als verontschuldiging om niet bij die mensen te moeten blijven. ‘Als je nu niet te laat terugkomt, kan je nog even kennismaken,’ zei vader, die werkelijk geloofde dat
| |
| |
ze liever thuis zou blijven. Madame Mouche liep er natuurlijk niet in en verklaarde met ernst dat Claire zich zeker zou haasten. Claire keek haar geergerd aan. Doordat Madame Mouche zo vlug haar bedoelingen doorzag en zweeg, had Claire telkens het onaangename gevoel dat ze samen vader een beetje voor de gek hielden.
Als een prettige afleiding moet een oud-leerlingenfeest niet beschouwd worden. Dat zag ze nu ook. Wie een baantje had, hulde zich in zijn zelfvoldaanheid en schepte op over zijn inkomen, zijn druk leven en zijn belangrijkheid. Wie nog geen werk had, ging nederig en klagend de begunstigden langs, of die soms geen plaatsje wisten of misschien aan hen wilden denken wanneer zij enkele patiënten te veel hadden.
Dan kon ze beter naar de film gaan. De voorstelling van tien uur kon ze nog halen. In de zaal was het koud en op de rij achter Claire stootte een kortademig man op de meest ongepaste ogenblikken een schorre schaterlach uit. Tenslotte was de film ook nog van het middelmatige soort. Een jonge dokter in de wildernis van Afrika wordt verliefd op zijn verpleegster, een gescheiden vrouw die, ontgoocheld, haar leven wil wijden aan de lijdende mensheid. De helft van de film had de dokter nodig om tegen zijn verliefdheid te vechten - waarom was eigenlijk niet duidelijk - en de tweede helft om de vrouw te overtuigen dat zij niet tegen haar liefde moest vechten. In de laatste vijf mi- | |
| |
nuten sterft dan de eindelijk overtuigde verpleegster door een nutteloze heldhaftigheid bij het uitbreken van een epidemie.
En om kwart over twaalf brandden thuis nog alle lichten en stond voor de deur een licht blauwe D.B. 1000 met een Frans immatriculatienummer. Claire wandelde rond de glanzende sportwagen, keek eens door het zijraampje naar het schakelbord en mompelde: ‘die doen zich ook niets tekort!’ Binnengaan en rechtstreeks naar haar slaapkamer lopen was niet mogelijk. Ze wist dat haar vader zou opspringen zodra hij de voordeur hoorde en haar komen halen om haar voor te stellen. Vader stelde zo graag zijn vrouw en dochters voor. Denise was gewillig, Claire vond het altijd even vervelend.
Hij, de Belg, was een grote, rustige man met dikke wenkbrauwen en dicht, zwart krulhaar dat erg kort geknipt was. Het was een Noord-Afrikaans type, zoals de dokter uit de film. Hij had een innemend, sportief gezicht en heette Odon.
Zij, de Griekse, was heel mooi. Veel kleiner dan haar man, zeer slank met blonde, lange haren en ontstellend grote ogen. Donkerbruin waren haar ogen. Chocoladebruin.
‘How do you do?’ zei ze. En Claire wist gelukkig dat ze daar niet op mocht antwoorden, maar ook ‘how do you do?’ moest vragen. Vader had haar op zijn minst voor dat Engels kunnen waarschuwen. Ze stond doodsangsten uit dat die dame het in
| |
| |
haar hoofd zou halen nog iets tegen haar te zeggen en dook weg in de verst afgelegen stoel, zwaarbeladen met de spottende blik van Madame Mouche. Odon sprak Frans en Claire hing met geveinsde belangstelling aan zijn lippen, in de hoop dat zijn vrouw voldoende opvoeding had genoten om haar man niet te onderbreken. Hij moest voor vier maanden naar Parijs voor de voorbereidselen van de wereldtentoonstelling. Zijn vrouw zou hier blijven, zij moest rusten want het Egyptisch klimaat verdroeg ze niet goed. Wanneer Claire, met een hele omweg, langs drie hoeken van de kamer, naar de mooie vrouw van Odon keek, vond ze die twee enorme ogen steeds recht op haar gericht. Het gaf haar telkens een schok. Zo dadelijk vraagt of zegt ze me iets, dacht ze. Madeleine, heette ze, alhoewel dat niet erg Grieks klinkt. Madame Mouche had de geniale inval Odon aan haar man en Claire over te laten en een vrolijk babbeltje met Madeleine te beginnen. Odon bleek direkteur te zijn van een Franse firma in Caïro die een zeer belangrijke stand op de tentoonstelling had.
Toen ze eindelijk opstonden werd een nieuwe afspraak gemaakt en werden alle handen zeer hartelijk gedrukt. In de gang draaide Madeleine zich plots om, ging recht voor Claire staan terwijl de anderen langzaam voortwandelden en zei zachtjes en in moeizaam Frans:
‘Ik ben blij dat je eindelijk gekomen bent. Anders hadden we elkaar misschien nooit ontmoet.’
| |
| |
Toen draaide ze zich om en was in een oogwenk bij de anderen. In een korte reflex had Claire onmiddellijk over Madeleine's schouder naar Madame Mouche gekeken. Voor de eerste maal was er Madame Mouche iets ontgaan.
En Claire had het gevoel dat het juist iets zeer belangrijks was.
|
|