Voorwoord
De schrijver van deze herinneringen aan zijn vader is Wim Walraven Jr., de oudste zoon van Willem Walraven (1887-1943) van wie in 1966 bij Van Oorschot zijn Brieven aan familie en vrienden uitkwam en in 1971 een keuze uit zijn journalistiek werk, onder de titel Eendagsvliegen. De publikatie van vooral de Brieven werd voor enkelen of velen een literaire ontdekking. W. Walraven Sr. was free lance journalist, verbonden aan De Indische Courant te Surabaya, maar hij woonde met zijn groot gezin in het koelere Blimbing nabij Malang. Hij was een moeilijk en recalcitrant men[s], zoals uit deze herinneringen van de zoon ook blijkt, een gekweld mens die zijn leven als een drama beleefde en daar op onvergelijke lijke wijze over schreef. In de Brieven komt de zoon meer dan eens voor - hij was voor hem een probleem waar hij voortdurend mee worstelde.
Wim Walraven Jr., de zoon dus, werd op 8 juni 1922 geboren op de suikerfabriek Majong in Midden-Java. Zijn moeder, Itih, was een Sundanese. De vader schrijft over de geboorte van zijn zoon aan rijn familie in Nederland op bladzijde 99 van de uitgave van de Brieven.
Met deze herinneringen heeft de zoon blijkbaar iets van zich willen afschrijven wat de verhouding tot zijn vader raakt. Het is alsof hij nog eenmaal een samenvatting heeft willen geven van een stuk verleden om geheel opnieuw te kunnen beginnen. Wat hij daarna ondernam, wijst daarop. In ieder geval heeft de zoon in zijn haat-liefde-verhouding tegenover zijn vader één ding van hem meegekregen: het vermogen zich in taal uit te drukken, zelfs met de beperkte technische middelen waarover hij beschikte. Als klein kind sprak hij uitsluitend het Maleis zoals dat toen door baboes en andere Indonesische bedienden gesproken werd. Eerst later leerde hij Nederlands. Zoals de meeste Europese kinderen ging Wim op zijn zesde jaar naar de lagere school, waar hij de eerste tijd veel sukses had, vooral met het reciteren van versjes en verhaaltjes. Zijn vader vertelt met trots dat zijn jonge zoon het verhaal van Saidjah en Adinda uit de Max Havelaar woordelijk kon opzeggen. ‘Papa kende dat, dus Wim ook. Hij moet toen heel veel van mij gehouden hebben.’ Gaandeweg openbaarde zich ook bij Wim de ‘vloek der Walravens’, namelijk het stotteren, waardoor de kleine Wim grote moeilijkheden ondervond in de omgang met ‘Indische onderwijsmirakels’ die hem les moesten geven, maar die hem steeds meer links lieten liggen, omdat hij niet vlug genoeg antwoord kon geven. Zo vereenzaamde Wim. Hij bracht het op de lagere school niet verder dan de vijfde klas. Daarna is hij nog korte tijd op een