XII Volks-Liedekens, op bekende wijzen, Ter vervrolijking van Laurens Jansz. Kosters(1823)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Kosters en Haarlems eeuwige roem. Wijze: Toen ons Tijltje was gekomen. Wie de onsterflijkheid wil zoeken In het snoeven op zijn kracht, In 't bezit van zilvren koeken, Of in pronk en malle pracht; 't Kan hem tot geen nut verstrekken. Hoe 't ook voor den wind mag gaan. Want als men as moet trekken } tweem. Heeft zulk een roem gedaan. } tweem. Maar hij, die door nutte vinding In het duister licht verspreldt, Of in't midden der verblinding Als een zon zich onderscheidt; Meer dan voor zijn tijdgenooten Nut is ook voor 't nageslacht, Hem is de poort ontsloten } tweem. Waar Eeuwige Eer hem wacht. } tweem. [pagina 20] [p. 20] Wie bragt ooit op aard' meer zegen, Nutter kennis, klaarder licht, Toen de domheid allerwegen Haar banier had opgerigt, Dan hij, die tot Haarlems luister, Uit een Beuken-schors of tak, De Drukkunst schiep en 't duister } tweem. Een eeuwig licht ontstak. } tweem. Maar wie was 't, daar wij op staren Vol van dankbre erkentenis, Die reeds viermaal honderd jaren Hollands grootste wonder is, En wiens Vinding, als verlosster, Vrijheid aan het menschdom bood? 't Was Lourens Janszoon Koster, } tweem. Eens onze stadgenoot. } tweem. Nooit werd voor een mensch op aarde Ooit een eerzuil opgerigt, Die een grooter zegen paarde Aan het nut door hem gesticht; Dat die zuil dan duurzaam prijke, Aller eeuwen magt trotseer', En 't plegtig vonnis strijke } tweem. Tot Kosters roem en eer. } tweem. [pagina 21] [p. 21] Ieder voel' dan zijn verpligting Om te roemen op deez' Stad, Waar de Drukkunst en Verlichting Eens haar' oorsprong heeft gehad; Wat ook eens de tijd doet sneven, Haarlems roem blijft eeuwig staan; Want Kosters naam zal leven, } tweem. Al is deze aard vergaan! } tweem. Vorige Volgende