Vriendenzangen tot gezellige vreugd(1801)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] De roos. Wijze: o Rhijn! o Rhijn! ô Roos! ô lieflijkste aller bloemen, Bekoorlijk zijt ge, ô Roos! Hij die uw schoon niet minnen durft en roemen Is zeker zinneloos. ô Roos! hoe ciert gij met uw kleuren Het veld, waarop gij bloeit, Terwijl een stroom verkwikkelijke geuren Van U door 't luchtruim vloeit. [pagina 29] [p. 29] ô Roos! al bloeit gij zacht en teder En nedrig op uw struik, De stoutste bloem buigt aan uw zij' zich neder; Gij, Roosjen! zijt het puik. Gij moogt steeds op de voorkeur roemen, Door 't schoon geslacht gevierd, Dat 't liefst met U, als 't pronkjuweel der bloemen Den schoonen boezem ciert. Uw gloed op frissche Maagdenkaaken Betovert 's Jonglings hart; Een wondervuur doet zijnen boezem blaaken Van zachte en teed're smart. [pagina 30] [p. 30] ô Roos! men roemt U in den morgen, Als U zijn glans ontsluit; Maar ook des nagts, wanneer gij in 't verborgen De liefde word ten buit. Dekt gij, ô Roos! geheimenissen, Daar Vriendschap 't hart bestiert En gul ontlast, wie zou zich zoo vergisfen, Dat hij U ontrouw wierdt. ô Roos! elk onzer mint U zeker En zingt uw lof altoos; Tot aan den rand vuile elk van ons zijn Beker En drink': de lieve Roos! Vorige Volgende