Vriendenzangen tot gezellige vreugd
(1801)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
Hij, wiens heerschzucht elk doet beeven,
Die en kroon en scepter draagt,
Kan zich zelf die rust niet geeven,
Die de braave alleen bejaagt;
Deze Man, schoon hem omgeeven
Duizend bronnen van geluk,
Vindt, naa al zijn moeilijk streeven,
Slegts een bitter prangend juk.
Hij, die in zijn' stand te vreden,
Vrij van kwellend' eigenbaat,
Leeft bij stille en reine zeden,
's Waerelds klatergoud versmaadt;
Slegts gevoed van sobre spijzen,
Water tot zijn drank geniet,
Diens geluk is meer te prijzen,
Daar de rust hem nooit ontvliedt.
| |
[pagina 18]
| |
o Hoe streelen hem die uuren,
Als hij, die den gantschen dag
Hitte en koude moest verduuren,
In uw' kalmte deelen mag:
Als, naa peinzend, rustloos zwoegen,
Vaak omgeeven met verdriet,
't Stille huisselijk genoegen
Hem de waare ruste biedt.
Rust woont ook in deze wanden,
Waar de vreugde is algemeen;
Liefde en vriendschap uwe banden
Strenglen ons geluk in een!
Vliedt dan, zorgen, kommer, klagten!
Heil, Gezelligheid óp aard!
Hij, die stug u kan veragten,
Is 't genot van u onwaard.
| |
[pagina 19]
| |
Laat ons, vrienden, dan genieten
Deze kostelijke rust;
Laat den wijn vol wellust vlieten,
Hij geeft moed, en kragt, en lust.
Drinkt uit schuimende pocaalen;
Vriendschap blijf bij ons in stand;
Dat wij op geen spoor verdwaalen,
Dat en kalmte en rust verbant!
|
|