Nochtans schreef hij mij op 2 November 1939 - zijn veertigsten verjaardag! - hoe mooi hij Holland vond in Bergen, in Noord-Holland, waar hij logeerde bij den dichter A. Roland Holst. Veel heeft hij nog gewerkt in die weinige maanden, die hem vóór den inval nog geschonken werden. Vooral op Multatuligebied, een materie, waarin hij zich de laatste jaren bizonder had verdiept, heeft hij nog veel verricht. Hij vond in het Multatuli-museum verschillende Maleische teksten van het Saïdjah-lied uit den Max Havelaar en publiceerde die met commentaren. Hij verzamelde alle portretten van Multatuli en schreef daaromheen een interessant artikel in Elsevier's. Hij schreef de felle brochure ‘Multatuli en de Luizen’, en hij schreef haar, terwijl hij ziek was, in bed. Hij schreef vermoedelijk nog heel wat meer, ook in opdracht van uitgevers (vertalingen enz.), voor tijdschriften en voor de letterkundige rubriek van het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’. Want Eddy du Perron rustte nooit, al was hij geen ‘verdiener’. Hij stak vol plannen, aan sommige waarvan ook reeds gedeeltelijke uitvoering was gegeven.
Een nieuwe Indische roman zou zeker gekomen zijn, maar ook dat letterkundig werk van onderzoek en snuffelen trok hem aan, zooals men het kan vinden in ‘De Man van Lebak’ en in ‘Tweede Pleidooi’, van een juridische scherpte in de bewijsvoering en van een polemische scherpte, waar het bestrijding of weerlegging van anderen geldt. Zijn roman ‘Schandaal in Holland’, door weinigen geprezen en door sommigen afgewezen als niet scheppend literair genoeg, is nochtans de vrucht van een diepgaande studie inzake het einde der 18de eeuw, den Patriottentijd, een periode, die zooveel punten van overeenkomst vertoont met de huidige. Een roman, vermoedelijk geschreven als uitvloeisel van zijn onderzoek hier in Indië naar Prozaschrijvers vanaf Dirk van Hogendorp tot aan Multatuli, van welk onderzoek de resultaten persklaar liggen, doch tot heden niet zijn verschenen.
Al dit werk, met daartusschen door de veertiendaagsche bijdragen aan ‘Kritiek en Opbouw’ soms fel van spot en satyre, soms gemoedelijk en causeerend, maar altijd de groote attractie van het blad in die dagen, al dit werk geschiedde met een door ziekte ondermijnd lichaam.
Hij had hier in Indië longontsteking en dysenterie door te maken; zijn zenuwgestel had veel geleden om allerlei redenen; dubbel troffen hem de gebeurtenissen van het laatste jaar. Ook hierom had ik hem zoo gaarne in Indië gehouden, daar