| |
| |
| |
De miskende kankeraar
‘Ik heb een artikeltje geschreven voor K. & O. naar aanleiding van Beb's uitdrukking “gewoontekankeraars?” in haar jongste bijdrage over Augusta de Wit en haar vriend Helman. Ik ga de kankeraars verdedigen, zelfs Bas Veth, en beweren, dat het juist de kankeraars zijn, die de waarheid zeggen en de wereld vooruitbrengen. Hoop dat Koch het plaatst. En zie wat Beb doet, al heb ik het alleen over dat ééne woord. Ik ben n.l. óók kankeraar, volgens haar, maar Luther en Voltaire en Multatuli waren het immers ook. En Ibsen en Strindberg dan? Goed voorbeeld doet goed volgen.’
(Brief aan Veenstra)
Er is in het voortreffelijke stuk van Mevrouw Beb Vuyk over ‘Twee koloniale Auteurs’ in het vorige nummer van dit tijdschrift slechts één woord, hetwelk mij naar de pen doet grijpen. Het is het woord ‘gewoontekankeraars’.
Zeer terecht verdeelt de schrijfster onze koloniale auteurs in twee categorieën, n.l. de sentimenteel-exotischen en de minachtend-vijandelijken. Op een andere plaats spreekt zij van ‘damesschrijfsters’ en ‘gewoontekankeraars’. Persoonlijk zou ik, in navolging van Bernard Shaw, willen spreken van ‘idealisten’ en ‘realisten’. En grote logge middengroep wordt dan daarbij vergeten, door Shaw wèl genoemd in zijn analyse van de samenleving, n.l. de Philistijnen. Twintig procent idealisten, negen en zeventig procent Philistijnen, en één procent realisten, ziedaar het resultaat van Shaw's analyse. De idealisten zeggen: het is schoon en goed; de Philistijnen zeggen: het is goed genoeg voor mij; maar de realist komt tot de conclusie, dat ‘het grootste deel ervan is moeite en verdriet’.
Natuurlijk is de realist identiek met de kankeraar. Doch wie zegt ‘kankeraar’? Alléén de groep der Philistijnen, door Shaw vermoedelijk nog te klein getaxeerd, zeker wat Indië betreft. Indië is een land, dat door zijn eigenaardige maatschappijvorm zijn inwoners belet de maatschappelijke realiteit te zien, misschien wel omdat men er slaapt op klaarlichte dag, en zelfs na dat slapen nog te soezerig is om veel en diep na te denken.
Laat ons moed vatten, en onvervaard de naam noemen van de grootste, beruchtste kankeraar, die ooit over Indië heeft geschreven: Bas Veth. Ik ga hem verdedigen. Helaas! wee mij!
| |
| |
Ik las zijn boek voor het eerst in 1918 en nog geen maand geleden heb ik het opnieuw gelezen. Resultaat: ik kan er geen enkele onwaarheid in ontdekken. Ik kan er niets in vinden wat ik ook zelf niet, vroeger of nu, in Indië heb gezien. En het viel mij op, hoeveel er in Indië is verbeterd van al die narigheden, waarop Bas Veth heeft gewezen. Hij was een man, die ‘de moed had’ en bovendien zijn tijd ver vooruit was. Maar het woord ‘kankeraar’, in zijn speciale Indische betekenis, is volkomen op hem van toepassing. Ik mag hem persoonlijk graag, en ik vind het aardig, dat mijn dochters altijd van hem spreken als ‘Basje’. A little petname! Een troetelnaampje! Zeer humoristisch ook, en in wezen veel raker en vernietigender dan het van de bittertafel of de militaire societeit stammende woord ‘kankeraar’. Ik ben altijd heel blij geweest met die naam ‘Basje’, vooral omdat mijn dochters Indische meisjes zijn. Basje Veth! Zéér goed! Dit is, wat men noemt: ‘Af’.
Wanneer wij Bas Veth, de gewoontekankeraar, slechts benaderen zonder Philistijnse vooroordelen, zonder idealistische verhoging van temperatuur, met enig gevoel voor humor ook vooral, en tevens met het oprechte verlangen de waarheid te ontdekken, dan kunnen wij hem dankbaar zijn. Hij heeft een zeker deel van Indië de spiegel voorgehouden, en daarmee veel nut gesticht.
Basje Veth leefde in een tijd, toen er zeer veel werd ‘gekankerd’, ook buiten Indië. Men begon toen in Nederland zo ongeveer bewust te zoeken naar de kern der dingen. Allerlei heilige huisjes werden omvergesmeten. Door Ibsen en Strindberg bijvoorbeeld. En door Herman Heyermans, om bij het toneel te blijven. In Indië zouden die door de grote groep van Philistijnen ‘kankeraars’ zijn genoemd, maar wat betekent dat dan nog? Reeds Voltaire ergerde zich aan die lieden, die vinden dat ‘tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes’. En Luther ergerde zich vóór hem. Zulke kankeraars toch! Maar intussen houd ik veel van hen, en ik ben blij, dat zij hebben geleefd. De kankeraar vertelt mij de waarheid inzake het leven en de wereld, en het is de waarheid, die ik zoek.
De idealist vind ik, met Ibsen en Shaw, het afschuwelijkste. Hem, van de lachende sawah's en wuivende palmen. De idealist is ds. Manders uit Spoken, die steeds maar over het schone en heilige huwelijk spreekt, als dat huwelijk erger is geworden dan ontucht, of als het, zoals in Nora, een volslagen
| |
| |
leugen is gebleken. Minder erg is de Philistijn, die maar voortsjokt temidden van al de ongerechtigheid, zolang hij ‘zijn natje en zijn droogje’ krijgt. Maar ik mag wel opmerken, dat in onze tijd ook deze Philistijnen gevaarlijk zijn geworden en in het geweer zijn gekomen, met zwarte en bruine hemden aan, om de dadels van Hassan te redden, die altijd goed zijn en nooit, nooit bedorven. Zij zijn bezield met het vaste plan de kankeraars onschadelijk te maken en hen voorgoed de mond te snoeren. En ik hoop, dat hun dit niet gelukken zal, en dat er nog zeer veel in de toekomst gekankerd zal worden. Want alleen de kankeraars wijzen ons op de waarheid van het leven.
De idealisten kunnen wij uitschakelen. Zij hebben geen invloed, behalve in eigen kring, waar zij natuurlijk veel kwaad stichten. Maar in de eigenlijke wereld zijn de Philistijnen machtig door hun aantal en hun logge, kalverachtige onverzettelijkheden. Die genoeglijke Philistijnen! Als zij iets lezen, zijn het detectiveromans. Of het is Love among the chickens van P.G. Wodehouse. Of het is Many Cargoes van W.W. Jacobs. Er kan gebeuren in de wereld wat er wil, de firma Edgar Wallace, Wodehouse, Jacobs & Co. gaat voort in de oude welbetreden paden. Ik moet toegeven, dat nu en dan ook deze firma en haar cliënten mij niet geheel en al onsympathiek zijn. Het zijn vaak keurige lieden, eigenlijk een weinig boven mijn eigen stand verheven. Maar nu en dan spreek ik een van hen, want sommigen onder hen zijn zich van mijn bestaan bewust. Maar altijd, als ik met hen spreek, erger ik mij. Want in de grond van hun hart weten deze lieden beter. Zij hebben wel heel erg en sedert lang het contact met de waarheid omtrent het leven verloren, maar de herinnering eraan leeft voort bij de besten onder hen. Op het horen van ‘een waarheid’ van de soort, zoals er in dit artikeltje staan bijvoorbeeld, is het alsof een huivering hun bevangt en het is alsof zij zeggen: ‘Zou het U erg veel spijten als wij het gesprek een andere wending gaven?’ Zij schrikken bepaald van de ‘waarheid’, en knippen schichtig met de ogen.
Ik ben tot de conclusie gekomen, dat wat deze mensen eigenlijk zoeken is ‘zelfbevestiging’ tot elke prijs. Het laat hen in wezen volkomen onverschillig wat waar is of niet waar. Het enige, waarin zij zijn geïnteresseerd is hun eigen positie, hun eigen beroep in de maatschappij. En het is een zeer machtige, hoewel wat geborneerde groep, die veel aanhangers heeft en soms een geheel land omvat. Het is heden ten dage zelfs een
| |
| |
gevaarlijke groep, die ons, andersgezinden en ‘kankeraars’, voor lange tijd ongelukkig kan maken.
Deze Philistijnen zijn de mensen, die in Indië hun voornaamste leider door de dood verloren hebben. Zijn naam was Zentgraaff. Ook zij kankeren soms, maar over geheel andere dingen dan de literaire kankeraars, zoals Basje Veth, Daum, Du Perron en Beb Vuyk, - ja die ook. Leest U haar werken er maar op na. De Philistijnen kankeren in stilte over de belasting, ook al moet in vele gevallen de belastingdienst naar hun werkelijke inkomen raden. Maar zij betalen toch. Zij kankeren over de maatregelen van dr. van Mook, maar zij doen dat in hun binnenkamer. Als het gemiddelde koelieloon stijgt boven een kwartje per dag, dan kankeren zij en verkondigen zij, dat Indië naar de haaien gaat. Maar zij kankeren nooit over de krotten en sloppen, en ook niet over de van arme mensen krioelende kampongs in Midden-Java, zelfs niet over de loomheid en de verveling van Indië op Zondagmiddag. Zij hebben zware zorgen, en zij verklaren, dat zij moeten bezuinigen, maar heimelijk achten zij zich te behoren tot de uitverkorenen, en zij kopen een nieuw model auto, want dat zijn zij aan hun stand verplicht. Ja, verplicht! Zij zijn saai en duf. En vooral, zij handhaven de status quo. Zij wensen geen verandering, in niets. Zij zijn bang van elke verandering, en vaak gaan zij dan ook in dalende lijn, omdat zij de bakens niet hebben verzet, toen het getij verliep.
Het is begrijpelijk, dat deze Philistijnen hevig kankeren op de literaire kankeraars. Ik schreef toch al, dat zij niet anders wensen dan ‘zelfbevestiging’? En handhaving van de status quo? Juist. Zij zijn het, die in Amerika tegen de lend-and-lease-bill stemmen, volkomen blind voor alles, behalve voor hun bekrompen eigenbelang. Als Babbitt zeggen zij onder elkaar: ‘What this country wants is a good, sound business-administration’. Zij weten wel niet precies te zeggen, wat zij daarmee bedoelen, maar vagelijk komt het hierop neer, dat de Handelsvereniging, en de Middenstandsvereniging, en de Rotary-Club en het Soosbestuur samen de lakens zullen uitdelen in de regering van het land. Eigenlijk hebben alleen mensen, die wat verkopen, verstand van 's Lands noden. Alle anderen zijn er alleen om te kopen en om te betalen, zonder morren.
Maar als ik denk aan Sinclair Lewis, de schrijver van Babbitt en zoveel andere romans over Amerika, zijn vaderland, romans, die hij geschreven heeft met zulk een nuchtere blik,
| |
| |
dat het ongelooflijk lijkt als men hoort, dat hij een inboorling is van het land, dan begrijp ik, waarom hij niet in Amerika kon leven en Europa verkoos. In Amerika, tussen de Philistijnen, was hij een ‘kankeraar’, alhoewel een, die de Nobelprijs won.
Wij, andersgeaarden, moeten nooit over een schrijver spreken als over ‘een kankeraar’. Wij spelen daarmee in de kaart van de Philistijn, de oorzaak van alle literair ‘gekanker’, dat in werkelijkheid geen gekanker is, maar slechts een zuiver constateren van de waarheid, de eerste voorwaarde van alle echte literatuur. De Philistijn, in zijn zucht naar zelfbevestiging, vreest die waarheid, en noemt het ‘gekanker’. Zijn vrees is gegrond, van zijn standpunt. De Philistijn zou graag veel verder gaan dan dit schelden alleen. Hij zou met vreugde totalitaire methoden naäpen en brandstapels oprichten voor boeken. En wie zei ook weer, dat waar men boeken verbrandt, men na korte tijd ook mensen verbandt? De geschiedenis leert het.
Laat ons daarom kankeren, waarheidslievend, en zo mogelijk literair, en zelfs een beetje geniaal. De grootsten hebben nooit anders gedaan en zijn dienovereenkomstig uitgescholden dool het plebs. Zij allen hebben ‘gekankerd’ en het is daarom, dat wij hen nog kennen en nooit zullen vergeten.
|
|