| |
| |
| |
Indië en de wet
Walraven is meer dan eens met de wet in aanraking gekomen. Reeds enige malen was deze hem verschenen in de figuur van de deurwaarder; de laatste keer, in 1941, nam ze zelfs de gestalte van een oude rechter aan, die hem tot één maand gevangenisstraf veroordeelde.
Maar er waren ook tijden dat de verhouding vriendschappelijker was. Dat was toen op Surabaja Jhr. Mr. Feith als landrechter fungeerde, in 1938 en '39. In die tijd versloeg Walraven veel ‘zaakjes’, op een wijze die de krantenlezers vóór alles naar de ‘Kroniek der Zonden’ deed uitzien. Onderstaand stuk verscheen niet in deze rubriek, doch als een dubbel feuilleton, dat overigens geheel en al in de trant van de ‘Kronieken der Zonden’ is geschreven.
Indië is het land der procureursbamboe. Het is een zeer rechtskundig land. Bijna iedereen stamt af van een ambtenaar of militair, en zoals onze Hollandse vaderen van boven de Moerdijk geleefd hebben met de Bijbel en met Cats, zo heeft men in Indië geleefd met ambtelijke stukken en reglementen. Zoals de taal van het Hollandse volk doorspekt is met bijbelse termen, zo is de Indische vocabulaire vol van wendingen die herinneren aan de geliefkoosde lessenaar van vroeger dagen, waaraan men staatjes trok, de bovenste knoop van de toetoepjas open, een in goud gevatte tijgertand aan de horlogeketting, en een cylindervormige liniaal tussen de slanke vingers.
Indië kent de wet! Weliswaar heeft het die wet zelf niet uitgevonden. Het heeft feitelijk nimmer enige invloed kunnen uitoefenen op het ontstaan der wet. De wet is Indië eenvoudig opgelegd. De wet is, als zovele dingen hier, een importartikel. Maar Indië is gelukkig met de wet. Het weet uit deze wet dingen te voorschijn te halen, het ontdekt in die wet mogelijkheden, die de gewone burger in het land van herkomst nooit in het hoofd zijn gekomen. Evenmin als men vóór zijn komst in Indië besefte, wat het zeggen wil ‘Europeaan’ te zijn, evenmin kan men vóór die komst bevroeden welke mogelijkheden het burgerlijk recht en het strafrecht bieden, wanneer deze rechten worden gehanteerd door het zeer juridisch aangelegde Indië.
Indië zoekt eigenlijk zelden recht. Veelal zoekt het wraak! Het ziet in de wet een dierbaar middel om een vijand te negeren,
| |
| |
om een gehate nabuur te treffen. En om dat doel te bereiken schroomt het geen moeite of kosten, daarvoor zet het de ganse machinerie van het recht in beweging. Evenzeer als Indië op audiëntie gaat bij de allerhoogste ambtenaar, die het slechts kan vinden, tot zelfs bij de gouverneur-generaal, enkel en alleen om quasi zijn ‘belangen’ te bepleiten, doch in werkelijkheid om een medemens in een minder gunstig daglicht te stellen, evenzo aarzelt Indië niet om de hoogheid van het recht, van de toga, naar omlaag te halen door datzelfde getogade recht te gebruiken als instrument, waarmee men wraak neemt, waarmee men zijn woede koelt. Indië, in wezen dictatoriaal van aanleg, en geenszins overtuigd, dat alle burgers gelijk zijn voor de wet, acht het daarnaast niet beneden zich gebruik te maken van de geïmporteerde democratische bestanddelen in het Westerse wetboek ter bereiking van zijn Oosterse oogmerken. Niemand geniet meer van de wet dan Shylock, dan een Arabische woekeraar. De wet zelf is hem vreemd, en zulk een wet zou in zijn eigen land wellicht nimmer kunnen zijn ontstaan. Doch hij juicht bij haar mogelijkheden en hij verheugt zich in de middelen, die deze wet hem verschaft om anderen te kwellen en uit te persen. Dit is het noodlot van Westerse wetten in het Oosten.
Een prachtig middel is de deurwaarder!
Men kan de deurwaarder in actie brengen voor eventueel één maand achterstallige huur. Dat is voldoende, en deswege komt de deurwaarder, met zijn assessor, in een overvalwagen, als gold het een invasie van Hitler's bruinhemden in een rustig socialistisch tuindorp in een buitenwijk van Berlijn.
Maar de eerste maal doet de deurwaarder het alleen. Want hij werkt in twee tempo's. De eerste maal brengt hij een exploit, waarbij de huur wordt opgezegd door de eigenares van het huis, die tevens Uw naaste buur is. De weg is wat omslachtig, maar hij is doeltreffend in elk geval. Zij stamt ook uit hogere regionen. Philips de Tweede had de gewoonte lange brieven te schrijven aan mensen, van wie hij slechts door een deur was gescheiden! Een koninklijk voorbeeld dus.
De deurwaarder is een man van lange jaren ervaring en routine, die toch nooit geheel schijnt te hebben kunnen wennen aan zijn impertinente functie. Zijn magere, oude wangen sidderen en trillen aanvankelijk als hij voor het huis staat te schreeuwen van ‘spada!’ 't Is waar, Indië kan er nog maar altijd niet toe overgaan de huizen te voorzien van een bel. Er
| |
| |
zijn ook deurwaarders, speciaal die van de belastingen, die op de deur beuken, hard genoeg om uw jongste baby de stuipen op het lijf te jagen. Er zijn ook mensen, die iets te koop aanbieden, doch die hun aanwezigheid kenbaar maken op een manier, waardoor u het hart in de keel stokt, en die als gevolg daarvan natuurlijk in géén geval iets verkopen. Hoewel zij dat zelf niet schijnen te begrijpen. Deze schreeuw- en beukgewoonte is ontstaan in de Middeleeuwen, bij het beleg van Damiate, en ook bij de inneming van Den Briel, maar het is óók een koloniale gewoonte, die in alle koloniale landen voorkomt. Bezoekers in Amerika beuken en schreeuwen op dezelfde wijze. In boerendorpen van Nederland roepen de orang tamoe: ‘Heisa!’, ook wel ‘Vollek’, maar dat klinkt toch altijd nog gemoedelijker dan het op militaire commando's geïnspireerde ‘Spada’, dat iemand al boos maakt, voordat hij heeft gezien, wie daar eigenlijk staat te schreeuwen.
De deurwaarder arriveert in een speciale krachtwagen, zoals ze in met hun tijd meegaande plaatsen als Soerabaia en Malang haast niet meer bestaan. Een wagen met een geschiedenis, zoals een trekschuit een geschiedenis heeft. De deurwaarder troont erin als in een reusachtige club-fauteuil, want in die dagen waren de auto's snobistischer en logger dan tegenwoordig.
Blijkbaar reist de deurwaarder in dat ding om indruk te maken, om gewicht bij te zetten aan zijn optreden - ook Monsieur Deibler droeg altijd een geklede jas en hoge hoed! - misschien zelfs wel om zijn slachtoffers te stichten door al die deftigheid van het oude cavalje. Het is best mogelijk, dat er mensen zijn, die zich door een simpele Amco of Demmo tekort gedaan zouden voelen, want als je dan toch bezoek krijgt van een steunpilaar van de Staat, potdome, dan wil je ook wel wat cachet!
Bovendien kan het er ook wel af, want er wordt voor betaald of liever: er is al voor betaald, daar anders natuurlijk de deurwaarder zich geenszins in beweging zou hebben gezet.
Des deurwaarders specificatie is voor een niet-ambtelijk mens zeer merkwaardig: 2 zegels f 3,-; exploiteren f 2,-; schrijflonen f 2,50; opmaking exploit f 1,-; uitschotten f 2,-; totaal f 10,50. Op dit exploit heet het slachtoffer nog ‘den heer’!
Hij ressorteert dus blijkbaar nog niet onder de ‘uitschotten’ wat dit woord dan ook moge betekenen. De ‘schrijflonen’ vertegenwoordigen 25 regels met een schrijfmachine. Het ‘exploiteren’, waaronder vermoedelijk moet worden verstaan de
| |
| |
pijnlijke business van het spada-roepen, het binnendringen, het aanhoren van hatelijkheden en spot, dan wel uitbarstingen van woede, is eigenlijk het billijkst berekend. Persoonlijk zou ik het er niet voor doen. Wat ‘opmaken exploit’ betreft, dit moet staan voor ‘beloning van des deurwaarders literaire gaven en talenten’, dus is met één gulden 's mans delicate stijl maar karig gehonoreerd. Doch men wordt als ‘geleerde clerc’ zelden rijk.
Een paar weken later volgt de beslaglegging.
Weer verschijnt de holle-bolle-wagen, bijna even opvallend als een lijkkoets. Heel de buurt geniet; alles likkebaart. Door een kier van een gordijn loert de moderne Filips II, de auctor intellectualis van de ganse tragikomedie. Deze keer is de deurwaarder vergezeld van zijn assessor, een jongeman met een bureaukleur, dat even zoetsappig en verheerlijkt glimlacht als een ambtenaar van de burgerlijke stand, tevens sub-agent van de Nillmij, afdeling studie-beurzen, die een dag heeft met minstens drie eerstgeborenen. De assessor wordt niet voorgesteld, want een totok is te cynisch. Maar tot de vrouw des huizes zegt de deurwaarder met zijn beste voorgalerijmanieren: ‘Gaat U zitten, mevrouw! Gaat U zitten!’
Het arme mens, dat op huwelijkse voorwaarden is getrouwd, en de enige en universele eigenaresse is van de stoel, zijgt neer als gold het de verdeling van een erfenis. Inderdaad is de deurwaarder heer en gebieder over de boedel en hij heeft voor dit ogenblik blijkbaar het volste recht stoelen aan te bieden aan mensen, die altijd eigenaar van deze stoelen zijn geweest. De deurwaarder, hoewel eigenlijk lang niet op zijn gemak, bibberend en nerveus, heeft toch een zekere beroeps-lef, die hem in staat stelt onverschillig te blijven voor spot, niet op vragen in te gaan, zich niet zichtbaar te schamen voor kinderen, die niet weten wat er eigenlijk gebeurt, maar die hem bekijken met ogen, die weinig te raden laten.
Zijn papieren zijn thans uitvoeriger en uitgebreider, want het is niet maar een boodschap, het is een usurpatie, een ‘Machtsergreifung!’ In het voornaamste stuk heet het slachtoffer nu ook niet meer ‘den heer’. Hij wordt aangeduid als ‘de persoon, zich noemende zo-en-zo’, alsof het zeer twijfelachtig mocht heten of dit individu wel is, waarvoor het zich al zovele jaren gelieft uit te geven. Deze phrase komt voor in het request van Filips, samen met enige brave-Hendrikachtige mededelingen omtrent aanbiedingen van minnelijke schikking
| |
| |
en herhaalde aanbiedingen van kwitanties, alles met engelengeduld door de eisende partij, die tevens de verdrukte en verongelijkte partij is, bewerkstelligd. De totale kosten van het geval bedragen f 9,- plus f 13,80, in welke bedragen zijn begrepen zeven zegels. Datgene, wat uiteindelijk ten bate van de beide operateurs schijnt te komen, heet ‘vacatie’ en bedraagt f 10,-, waarvan de assessor drie gulden ontvangt. Voor de krachtwagen is ditmaal f 1,80 genoteerd, hetgeen zeker f 1,20 teveel is. Maar het meest indrukwekkend zijn de zeven zegelen. Merkwaardige coïncidentie en bijna profaan.
Op de grote rechtsdag lost het zich alles op in een klucht. De deurwaarder treedt op als regisseur, en hij is de somberste van alle acteurs. Hij en de man van het woningbureau, wiens lot het is als gemachtigde op te treden voor het zeer rechtskundig Indië. Het kost hem een halve morgen en hij verzekert bij herhaling, ‘dat hij geen perkara heeft gemaakt’. Zeker niet, want zijn wieg stond in hetzelfde land, waar ook de wet, dat grote geschenk aan Indië, geboren werd.
Alles is sjofel, vaal en stoffig. Het eens zwarte jasje van de deurwaarder is groen en het heeft een rafel midden op de rug. Zijn oranjelint heeft vlekken, misschien van koffie, misschien van stroop. Zijn ogen staan zorgelijk; zijn wangen bibberen. Het is alsof hij persoonlijk de last draagt van al de misère. De met groen laken beklede tafelbladen in het rechtszaaltje zijn verschoten en kaal. De toga van de residentierechter spreekt van een lange carrière en van een naderend pensioen. Nieuwe toga's worden alleen gekocht door nieuwe generaties van rechters, en deze toga lijkt op de verschoten bedgordijnen van een boerenechtpaar ergens in Brabant, dat zijn gouden bruiloft achter de kuise plooien heeft gevierd.
Maar het gezicht van de residentierechter vergoedt veel. Hoe ziet hij de humor van het geval en hoe meelijwekkend schudt hij het grijze hoofd over de dwaasheid der gemaakte kosten, over de zeven zegelen! Ook het spitse gezicht van de griffier weigert in de plooi te blijven, hoewel de griffier toch nog niet aan het einde van zijn loopbaan is, want zijn toga is diepzwart. Het is alsof de rechter zegt: ‘Kom, laten wij hiermee niet langer onze tijd verspillen. Ik ben een rechter, en dus een ambtenaar, en wat van mij gevraagd wordt, blijkt niet anders te zijn dan een uitspraak over de kosten. Ik sluit mij aan bij wijlen koning Salomo. Fifty-fifty en haal het zwaard, opdat ik het bedrag doormidden hakke.’
| |
| |
Iedereen moet lachen, zelfs de heer van het woningbureau, die zijn hele morgen kwijt is. De ‘partijen’ gaan samen heen, per woningbureau-auto, en rekenen in vrede af. De deurwaarder had intussen niet kunnen nalaten ‘de persoon, zich noemende zus-en-zo’ tijdens het geding op de schouder te tikken om hem te zeggen, dat hij moest gaan zitten. ‘Gaat U zitten!’ (Ditmaal ben ik hier thuis en is mijn beschikkingsrecht over de stoel onbetwist!)
|
|