‘Veertig Indische Jaren’
De heer Leendert C. Admiraal zal een dikke vijftiger zijn, want hij was 17 jaar oud, toen hij voor het eerst in Indië kwam. Dat was in 1900. Volle veertig jaar is de heer Admiraal echter niet in Indië geweest. Er was een intermezzo, dat het grootste deel van de periode 1920-1930 besloeg. Doch voor de beantwoording van de vraag tot welke generatie van ‘Indischmannen’ de heer Admiraal behoort, is het van belang te weten, dat hij 17 jaar was en dat men toen schreef 1900. De heer Admiraal las onmiddellijk het toen pas verschenen boek van Bas Veth. Zooals gebruikelijk is, is hij anti-Bas hetgeen hem echter niet belet veel van Veth's meeningen te bevestigen. De heer Admiraal is een eerlijk man, die niet transigeert met zijn inzichten, en ook Bas Veth was een scherp opmerker en satyrist. Veel is op hem gescholden, maar men heeft wel degelijk nota genomen van zijn kritiek, zeer ten bate en ten voordeele van Indië.
Waar de heer Admiraal zich in herinneringen verdiept aan het Indië van 1900, is hij vaak vermakelijk, al vertelt hij niets nieuws. Het brood was zuur, het vleesch was taai, de huizen waren vochtig, men had het trasraam nog niet ontdekt en men plantte de erven vol triestige, half verwilderde, druipende boomen. In de hotels kreeg men gratis jenever en de soos was het sociale verzamelpunt, waar men ook de jeugd heenbracht, hetgeen door den heer Admiraal wordt afgekeurd, en terecht. De Inlander was volgzaam en gedienstig; hij verdroeg ongelooflijk veel van zijn gebieders, en niet minder van de vrouwelijke daaronder. De heer Admiraal waardeert den Inlander in hooge mate, maar hij moet natuurlijk ‘zijn plaats weten’.
Niet iedereen komt tot schrijven, en zij die wel tot schrijven komen, of van schrijven een beroep maken, verliezen te vaak hun onbevangenheid. Doch de heer Admiraal heeft nog dat onbesuisde van den gelegenheidsschrijver, die zich laat gaan, zonder zich te bekommeren om den verholen nijd en de giftige kritiek die altijd loert als een kaaiman in de modder. De toon van het boek is velen van ons bekend. Het is een toon, die men hier vaak kan hooren uit den mond van een bepaald slag medeburgers, en daaronder zeker niet de beroerdste. Men hoort hier de stem van den praktischen zakenman met een wijde belangstelling in allerlei richtingen voor het land zijner inwoning. Ook hoort men hier de stem van den man, die het