Batavia
Hoe Walraven Batavia bekeek, hoe hij ondanks alles van de stad hield, blijkt ten overvloede nog eens uit dit ene brieffragment. Men beschouwe dit als een persoonlijker aanvulling op het krantenopstel dat in de ‘Kronieken’ is opgenomen.
Maar hoe graag had ik U gezien in dat oude Hotel des Indes! U moet dan van 1911 of 1910 zijn, en in 1915 kwam ik in Indië. Ik had U kunnen zien als kleine jongen! Kunt U jeugdherinneringen schrijven? In elk geval hebt U een ander Batavia gekend. Er moeten in 1915 toch ophaalbruggen over Molenvliet hebben gelegen. En het rondeel op Glodok, en de overtoom moeten er nog zijn geweest. En Pantjoeran moet ongedempt zijn geweest.
Ik heb daar geloopen met anderen, maar ik zag niets van dat alles. Alleen herinner ik me ophaalbruggen, meer dan nu. Pas het boek van De Haan maakte mij attent op wat Batavia nog in dien tijd moet zijn geweest. Aan de hand van De Haan heb ik later Batavia bezocht, in 1930 pas, toen ik een geheele volksraadzitting voor de krant heb meegemaakt, drie maanden in een hotelletje op Krekot zat, en de heele stad doorkruiste, meestal te voet. Ik schreef er vele schetsen over, tot ergernis van wijlen Bloys van Treslong Prins, die me beschoolmeesterde, en bevitte. Hij haatte De Haan, die ouwe N.S.B.-er.
Ik houd toch van Batavia, al heb ik het er ook vreeselijk warm. Het ontroert me diep, maar het ergert me ook. Ik zie er altijd dat wippende Indië in, dat vale Indië van de hangsnorren en pothoedjes. Blij, dat ik toen niet hier heb geleefd!
Altijd hebben zij later hun geld verloren, de menschen, die nog uit dien tijd over zijn. Merkwaardig. Wat een schurkentroep moet het eigenlijk zijn geweest, dat niets veilig was bij hen.
(Aan Nieuwenhuys, 1941)