Brieffragmenten
Meer nog dan een schrijver van artikelen en novellen was Walraven een geboren briefschrijver. Hij had eenmaal een grote behoefte zich te uiten - zijn brieven-zelf getuigen hiervan - maar zowel in zijn werk voor de krant als in zijn ‘scheppend werk’ voor ‘De Fakkel’ voelde hij zich telkens geremd. Hij moest altijd bedacht zijn niet teveel te zeggen (‘Er is altijd een groep die zich gekwetst kan voelen,’ schreef hij, ‘dat is erg jammer’), hij kon niet te persoonlijk zijn, niet onbevangen en argeloos genoeg. Alleen in brieven - en vooral aan mensen waarvan hij meende te mogen verwachten dat ze hem begrepen - was hij in staat zich te laten gaan in zijn ‘eeuwige behoefte (mij-) zichzelf te horen dazen’. Voor een spontaan talent als dat van Walraven betekende dit veel, heel veel zelfs: het bepaalde de hoedanigheid van zijn werk.
Behalve één losse brief aan E. du Perron van 29 April 1940, die nog na de capitulatie van Nederland en Du Perron's dood werd besteld, en daarom de enig bewaarde brief is, omdat Du Perron in de Meidagen van 1940 zijn gehele correspondentie heeft verbrand, zijn er van Walraven vijf bundels brieven bekend:
1. | aan zijn broer Jaap te Flakkee. De briefwisseling loopt van 1921 tot 1935; |
2. | aan zijn zuster en zwager te Utrecht van eind 1938 tot midden Augustus 1939; |
3. | aan F. Schamhardt, van 1938 tot 1940; |
4. | aan J.H.W. Veenstra, destijds redacteur van ‘De Indische Courant’. De brieven lopen van Januari 1941 tot kort vóór het uitbreken van de Pacific-oorlog (December 1941); |
5. | aan R. Nieuwenhwys, in dezelfde tijd één van de redacteuren van ‘De Fakkel’, lopende van Maart tot December 1941. |
In het April-nummer 1949 van het letterkundig maandblad ‘Criterium’ verscheen een ruime bloemlezing uit de brieven van Walraven, hoofdzakelijk geput uit de onder 1 genoemde bundel. Om doublures te voorkomen, is hier voornamelijk een keuze gedaan uit de andere bundels, in het bijzonder uit