| |
7.
Brief van 5 mei, een belangrijke brief waarin hij uitvoeriger dan tevoren ingaat op zijn verhouding tot Itih en de consequenties daaraan verbonden. Soer. Hbl. of afgekort met S.H., is het Soerabaiasch Handelsblad. Terborgh: F.C. Terborgh van wie enige novellen in De Fakkel waren verschenen. Hij heette eigenlijk R. Flaes. Hij was een vriend van Slauerhoff over wie hij ook een boekje schreef. ‘Ronggèngs’ zijn dansmeisjes, vaak levend in de wereld van prostitutie. D.D. is Dr. E.F.E. Douwes Dekker, een nazaat van Multatuli; hij nam later een Indonesische naam aan en noemde zich Setiabuddhi, ‘de geest getrouw’; hij stierf in 1930. Dr. J. van Leur was ook één van Du Perrons vrienden, evenals Resink werkzaam aan de Algemene Secretarie te Buitenzorg. Hij was één van de begaafdste jongere bestuursambtenaren;
| |
| |
hij is ook de grondlegger van de z.g. Indocentrische geschiedbeschouwing. Van Leur sneuvelde in 1942 in de slag om de Java-Zee als reserve marine-officier. Mimosa Pudica was een bundel aforismen van Greshoff, die in 1940 in Kaapstad was uitgekomen. Rogiertje was onge baby die toen één maand oud was, ons tweede kind.
Blimbing, 5 Mei 1941
Waarde Heer Nieuwenhuys,
Hierbij een opstel van E. Terkuhle, den schrijver van het boekje ‘Je denkt aan Rotterdam’. Vermoedelijk is het niet geschikt, al zijn er goede elementen in. Terkuhle is oud- zeeman en kan dus vooral goed over varen en de zee schrijven. Hij schreef vroeger ook oer-komische stukjes in het Soer. Hbl. van het Landgerecht. Hij is iemand van goede afkomst, maar heeft zich vroeger naar het schijnt verzwabberd en is vermoedelijk ook homosexueel, zij het dat hij daartegen een hevigen strijd voert met zichzelf, hetgeen hij mij nu en dan op eigenaardig bedekte wijze bekent in zijn brieven, die meestal down zijn, ook al wegens lichamelijke zwakte. Hij heeft een klein legaatje gekregen van zijn broer, die een groot man was te Soerabaia, en dat is nauwelijks genoeg voor hem om ervan te komen. Nadat hij dat had ontvangen, heeft hij zijn ontslag genomen bij het S.H. en is gaan kluizenaren, eerst in de buurt van Batavia, nu op Pelaboean Ratoe aan de Zuidkust. Van zijn werkelijke levenswijze weet ik eigenlijk niets af. Hij schrijft mij, dat De Fakkel vroeger al eens een bijdrage van hem geweigerd heeft. Dat moet in het begin geweest zijn. In dezen man zit ongetwijfeld wel iets, maar alles moet worden gepolijst en geschaafd, vrees ik. Wij, journalisten, schrijven maar voor één dag, en wij bekommeren ons weinig om den vorm, waardoor wij als auteur te gronde gaan. Men moet voor een tijdschrift als De Fakkel in elk geval eerst zijn keel schrapen en een kin opzetten, nietwaar? Ik vond den dominee nooit zoo aardig en genietbaar, dan wanneer hij een speech hield bij de inwijding van de kegelclub of bij een uitvoering van de zangvereeniging. In de kerk was hij voor mij ongenietbaar.
Zoudt U hem zelf willen schrijven over dit stukje? Ik wil het natuurlijk ook wel doen, als het U tegenstaat. Als U
| |
| |
het leest, zult U zien, dat het vele goede gedeelten bevat, maar ja, het begin heeft niets uitstaande met de rest enz. En dat is hem eigenlijk moeilijk aan zijn verstand te brengen. Het adres is: E. Terkuhle, Pelaboean Ratoe, Via Tjibadak.
Ik ontving ook Uw brief van 1 dezer, met het interessante art. van Ter Braak uit Het Vaderland over onzen grooten Jan en de drukproeven Van Wijk Louw's gedichten, waarover Greshoff mij gesproken had.
Nog eens over mijn ‘stijl’ en Uw verontschuldigingen.
Ik heb altijd geschreven met een tendens natuurlijk. I wanted an idea to hit home. Dat is de journalistiek, en de leerschool van een journalist is eigenlijk de politieke propaganda. Ik kom voort uit de preeksfeer en daarna uit de politiek (denk eens aan, dat ik in de dagen van Kuyper mij begon te interesseeren voor de politiek en voor het socialisme!) Dat raak je nooit weer kwijt, vrees ik. Het zou mij onmogelijk zijn, want het lijkt me geheel nutteloos, proza te schrijven, zooals Terborgh of zoovele andere pure aanhangers van l'art pour l'art. Ik zou dat natuurlijk wel kunnen, als ik rust had en innerlijke vrede met mijn omgeving, maar het werk is en blijft een afspiegeling van het leven en daarom is mijn werk nu zoo en niet anders. De vergelijking met het Boeddha-beeld is inderdaad voor mij geheel levend en zeer persoonlijk, een van de liefste dingen, die ik ooit in Indië zag. De reeksen gedecolleteerde vrouwtjes op de reliëfs van Boeroeboedoer zijn vrouwtjes van onze dagen, zooals haast alle Hindoe-beelden portretten van ook nu nog levende menschen zijn. Zóó zit een Inl. vrouw, zóó is de lijn van haar gezicht, van haar kin, zóó houdt zij haar hand slap langs haar lijf als zij staat. Mijn vrouw, half ontkleed en zittende, kan een lust voor de oogen zijn voor mij, ook al ziet niemand anders haar ooit zoo. Vooral ook, omdat zij nooit opzettelijk poseert, en zelfs heel moeilijk te krijgen is tot zooiets, want dat behoort volgens haar (als ik het goed begrijp) tot de wereld der komedianten en der ronggengs, een wereld, waarmee zij zich kan vermaken, maar die zij toch minacht, zooals mijn grootmoeder ‘dat tooneelvolk’ verachtte.
| |
| |
Wilt U iets wijzigen in ‘Op de Grens’, doe het dan gerust, of doe het met Greshoff samen. Het is U beiden toch waarlijk ten volle toevertrouwd.
Eddy du Perron vergeleek mij met Dickens. Verder had hij vermoedelijk dezelfde bezwaren als U hebt. Hij zag journalistiek en betreurde het, dat het geen literatuur was. Hij zag een causerie en geen ernstig, verzorgd werk. Toch heeft b.v. In de Desa velen getroffen, omdat het van een Europeaan immers iets bizonders is dit te kunnen schrijven. ‘Je bent een uitzondering als blanda’, zei D.D. altijd, maar dat zei hij vermoedelijk vooral om mijn omgang met Itih, mijn vrouw, waarop hij, die zich ‘Indonesiër’ noemt, jaloersch was, daar hij, om werkelijk Indonesiër te zijn, immers allereerst een Indonesische vrouw had moeten trouwen, wat ik heb gedaan en met vreugde. Zij is het liefste wezen, dat ik ooit heb ontmoet, en zelfs haar felle jalouzie (vroeger veel meer dan nu) is te verklaren uit wat zij heeft gezien in de omgeving van haar jeugd enz. De kinderen zijn dan ook allen dol op haar en gaan altijd met haar uit. Die groote jongens, algemeen bekend in de stad, wandelen met vreugde met haar langs de winkels. Wij merken dat niet eens meer op, maar soms is er iemand, die meent te moeten zeggen: ‘Dat vind ik toch heel lief hoor van die jongens en die meisjes!’ en dan herinneren wij ons, dat geen Indo-Europeaan met zijn Inlandsche moeder gaat wandelen. O ja, dat is waar ook, zeggen we dan. Wat een leven! Ze missen heel wat, de armen, ter wille van het Europeaanschap!
Ik kreeg bezoek van dr. Van Leur, die ‘Op de Grens’ wilde lezen, maar ik moest hem teleurstellen, daar ik het niet meer heb in afschrift. Hij had ervan gehoord door een brief van zijn vrouw! Zij kent mij ook natuurlijk. Welnu, dr. Van Leur, in zijn hart een echt B.B.-man, begon alweer over ‘In de Desa’, dat toch heel goed was. Het is natuurlijk in dezen vorm niet goed, veel te achteloos geschreven, maar het zou te bezien staan of je in meer gezuiverden vorm zooveel teekenende bizonderheden over dat milieu zou kunnen vermelden. Over het ‘geluk van te schrijven’ bestaat bij mij geen twijfel. Bij alles, wat ik schrijf, voel ik me gelukkig, omdat ik het werkelijk zoo zie en voel, en dat zal wel de reden zijn,
| |
| |
dat anderen het kunnen meevoelen. Ik heb nooit te klagen gehad over gebrek aan lezers.
Beb Vuyk zegt, dat zij haar romans wel viermaal heeft overgewerkt met haar man. Het zou mij onmogelijk zijn zoo te tobben. Dan liet ik het liever na. Wel zou ik misschien veel later iets kunnen ter hand nemen van vroeger en het als 't ware opnieuw schrijven.
Wat het schrijven over werkelijk geziene dingen betreft, men kan zich ook wonderlijk vergissen in zijn opvattingen. Als ik op straat een blanda zie met zijn Inlandsche vrouw, dan denk ik ook: ‘Kassian, die kerel!’ Zelfs ik geloof niet in de idylle van dien ander, omdat ik maar al te goed weet, dat het zelden een idylle is. Beide partijen zijn gewoonlijk materialistisch en bedriegen en wantrouwen elkaar. Er zijn van die vrouwen, die na 20 of meer jaar nog altijd geroepen worden en dan antwoordden: ‘Saja toewan!’ Maar ik heb op die manier niet kunnen leven. Ik heb gezegd: je leeft met mij als mijn vrouw en anders zal het niet gaan. En het ging, zeer goed zelfs. Maar meestal, als ik aan anderen vertel van de onkreukbaarheid van Itih, zie ik het ongeloof op hun gezichten, en hóór ik hen denken: ‘Dat is vast goenagoena’. En het zijn vooral de hiergeborenen, en daaronder speciaal de vrouwelijke, die van deze meening niet schijnen af te brengen. Alle echte vrienden van Itih zijn dan ook totoks, en er zijn er enkele onder, die een potje bij haar kunnen breken, dat verzeker ik U, en dat alleen, omdat zij haar altijd behandeld hebben als gelijke, haar hebben gewaardeerd, Hollandsch met haar hebben gepraat, haar hebben betrokken in hun eigen affaires enz. enz. Du Perron hield van haar, maar toen wij op een avond naar de Van Leurs gingen, bleek hij haar te hebben geraden maar niet mee tegaan, want misschien zou zij, Itih, het daar niet aardig vinden. Het gevolg was, dat dienzelfden avond mevrouw Van Leur nog naar het huis van de Du Perrons kwam om haar te zien en meteen haar hart voor altijd stal door een lang gesprek met haar te voeren. Mevrouw Van Leur kan geen kwaad doen bij Itih, maar zij heeft haar tot nu toe maar één keer ontmoet.
Over Itih zou ik willen schrijven, maar niemand zou mij denkelijk gelooven. En ten aanzien van Itih haat ik de z.g.
| |
| |
Europeesche wereld het meest. Wat zal ik aan die wereld van haar vertellen? Parelen voor de zwijnen immers. Greshoff zei haar, dat zij beter Hollandsch sprak dan Noto Soeroto! Maar zij gelooft hem niet. Dat gaat te ver en Greshoff weet niet hoe weinig ijdel zij is. Maar zij is knap genoeg om trotsch te zijn op zijn bezoek en op de woorden, die hij tot haar richt, en wat Du Perron betreft, daar zal ik maar niet over beginnen!... Maar die praatte dan ook in haar moedertaal, Soendaneesch, tot haar en wat dat voor een Soendaasch mensch beteekent, schijnen wij niet half te kunnen vatten.
Ik schrijf dit alles om eenigszins te doen zien hoe een desakind zich kan ontwikkelen tot een voor sommigen van ons zeer interessant en uiterst geliefd wezen - het betreft in Itih's geval niet alleen mij, die haar man ben, maar ook verschillende van mijn vrienden, de kinderen, sommige vrienden en vriendinnen van de kinderen, iedereen, die haar werkelijk heeft willen leeren kennen - en dan moeten we zeggen, dat er op het gebied van den Indonesiër denkelijk nog heel wat studies zijn te verrichten, die ons, naast veel ergernis, ook veel vreugde zouden bereiden, als wij er de moeite voor willen nemen. Maar ik b.v. heb niet eens haar taal geleerd! Ik schiet veel te kort bij haar vergeleken, die uitstekend Hollandsch, Javaansch, zelfs Madoereesch spreekt, afgezien van Soendaasch en Maleisch natuurlijk.
Maar nu over iets anders.
Bij de krant hebben ze me juist gezegd, dat ik niet moet denken, dat ze niet literair willen zijn (!) en dat ik gerust over literatuur kan schrijven, want dat zullen ze zelfs speciaal weten te waardeeren. Ik moest niet denken, dat ik er maar zoo'n beetje bijhing! Dus gezien deze mededelingen, is er prachtig gelegenheid voor mij om eens te schrijven over het eerste halfjaar van De Fakkel, terwijl ik nog altijd moet schrijven over Mimosa Pudica. Ik heb over Greshoff nog niet geschreven, omdat ik destijds kwaad ben geworden over een stom stukje van ik weet niet wie in de Indische Courant, waarin hij bij voorbaat al op zijn nummer werd gezet als hij soms een roman over ‘ons goede Indië’ mocht willen schrijven. Ik kon in de krant niet ingaan tegen de
| |
| |
krant zelf, maar ik heb het Jansen scherp gezegd en ik heb niet over Greshoff geschreven, omdat het me tot hier zat. Bovendien, als je den werkelijken Greshoff gaat uitteekenen uit zijn maximes enz., dan worden ze kwaad. Maar ik moet het toch doen, en ik zal het doen.
Ik zal over De Fakkel zeer genadig zijn - niet à la Beb Vuyk hoor! - en ik zal vooral wijzen op de noodzakelijkheid en het voorrecht van het bestaan van een dergelijk tijdschrift hier te lande. Bovendien geloof ik wel, dat een opsomming van al het goede, dat er tot nu toe was, en een lichte aan de kaak stelling van de oude lezingen der redactieleden het geheel ten goede zal komen, als ik ook nog het een en ander mag beloven voor de toekomst.
Waarom is er een redactie-secretaris, terwijl deze functie een sinecure blijkt te zijn? U en Gr. schijnen het meeste werk te doen. Een wonderlijke toestand. Er moet een kleine redactie zijn van eensgezinde, door vriendschap verbonden mannen, die elkaar met een half woord begrijpen.
Dus als U mij even die Fakkelnummers ter leen wilt sturen, dan zal ik dat art. schrijven en U de nummers weer terugsturen.
Ook wil ik graag op me nemen in Kroniek en Kritiek te schrijven over Greshoff's beide bundeltjes en over Beb's novellen. Zij zal dit laatste ook zelf wel willen, denk ik. - Blocnote Klein Formaat heb ik nooit gelezen, dus als U mij dat eens wilt sturen, heel graag. Desgewenscht kan ik er over schrijven, tenzij U het liever zelf doet.
Van dat bizondere ex. van Het Land van Herkomst had ik nooit gehoord. Stuurt U het maar niet, als U er erg aan hecht. Misschien is er nog weleens gelegenheid het bij U te zien.
Blij te hooren, dat de oorontsteking vrijwel over is. U hebt een enerveerende periode achter den rug. Dat zal de reden zijn van het vermoeide gevoel 's morgens. En het is zoo warm geweest in deze kentering!
Ik dank U voor al Uw brieven, waaronder lange, en dat in deze tijd. Ik heb weliswaar zelf ook mij niet onbetuigd gelaten, hetgeen bij mij een bewijs is van echt contact, maar ook van de eeuwige behoefte mijzelf te hooren dazen. Ook
| |
| |
wel van de behoefte mij eens uit te spreken, onbevangen, over veel dingen, die mij interesseeren, maar waarvoor geen ‘podium’ is te vinden.
Gaat het goed met Rogiertje? U schrijft niets over hem. Ja, de vrouwen van mijn vrienden en correspondenten lezen altijd mijn brieven mee. Gevaarlijk eigenlijk hoor! Ik ben soms zoo loslippig, hoewel nooit plat, naar ik meen.
De groeten aan U en Uw vrouw, ook van de mijne. Zij zit met een koptelefoon naar de radio te luisteren ('t Is Zondagavond). Een echte radio hebben we niet, dat maakt van het huis teveel een muziektent en dat hindert me. Maar de jongens hebben een eigen installatie, die niet slecht is. Maarten is deze dagen voortdurend weg met die fiets. He is showing off!
Het beste
Uw toegenegen W. Walraven.
|
|