| |
| |
| |
Brief aan E. Du Perron
1940
| |
| |
1.
Brief 29 april 1940 aan E. du Perron. Dit is de enige overgebleven brief van Walraven aan Du Perron. Hij is na de Duitse invasie op 30 juli 1940 in Den Haag ontvangen.
Blimbing (Malang), 29 April 1940
Beste Du Perron,
Het wordt tijd voor mij je weer eens te schrijven. Ik ontving je interessante brochure ‘Multatuli en de Luizen’, die ik heb aangekondigd in de krant met overneming van een paar bladzijden, n.l. die waarin je zoo prachtig uiteenzet, dat M. nooit een groot schrijver en tevens een klein mensch kan zijn geweest. Ik moest overigens in mijn opstel heel wat uitleggen, met het oog op het publiek, waarvoor ik schrijf, doch ik hoop, dat ik je werk recht heb laten wedervaren. - Ook het overdrukje ‘Multatuli's Saïdja-lied in het Maleis’ ontving ik in goede orde. Mijn vrouw heeft het in haar kast vanwege de opdracht voorin, al zegt ze dan, dat ‘mevrouw Itih’ maar onzin is. Zij praat nog vaak over je, en over Alain, en we mogen aannemen, dat ze nog vaker aan jullie denkt. Wees ervan verzekerd, dat je wat haar betreft tot de vrienden behoort en dat ze je nooit vergeten zal. Als ze je eens kon te logeeren hebben en van alles voor je koken, al pratende in de zoo geliefde moedertaal, wat zou ze dan gelukkig zijn!
Wij hebben Beb Vuyk twee nachten te logeeren gehad. Het was iets, wat ik in vroeger jaren niet zou hebben aangedurfd, een vrouw te logeeren vragen. Maar de reis naar West-Java heeft zekere veranderingen teweeggebracht in Itih's denkwereld, en Beb Vuyk is een vriendin van jou; dus kon ik het er op wagen. Vooral om het laatste kon ik gerust zijn. Ook had Itih Het Laatste Huis gelezen en een paar brieven van Beb. Ik heb haar 's morgens van de boot gehaald in Soerabaia, heb haar even meegenomen naar de krant, daarna in de stad een ijsje gegeten (een paar fleschjes bier voor Wal- | |
| |
raven natuurlijk!) en toen naar Blimbing. Het is een ongeveer driedaagsch debat geworden. De heele tafel vol boeken en knipsels en brieven, en dan maar kletsen. Niet altijd waren we het samen eens. Beb Vuyk vindt mij ironisch en bitter, anders dan mijn geschriften zouden doen vermoeden, maar dat neemt niet weg, dat wij als beste vrienden zijn gescheiden en ik weer al een hartelijke brief van haar uit Soekaboemi heb ontvangen. Ze is bij de Van Leurs geweest, waar zij veel hoopt te komen, zegt ze. Ik geloof wel, dat ze blij is eens aan Boeroe te zijn ontsnapt, al geloof ik ook, dat financieele redenen aan dit achtmaandsch verblijf, ver van man en kinderen, niet vreemd zijn. Overigens heb ik daar niet verder naar gevraagd. Ik vind haar hartelijk en sympathiek, een echte kameraad. Voor vreemden is zij in het begin verlegen, maar voor mij was zij dat natuurlijk niet, al zag ze me dien morgen voor het eerst. Groot minderwaardigheidscomplex vermoedelijk, hetgeen ook blijkt uit verschillende andere dingen, zooals haar zich al teveel willen vereenzelvigen met het Oosten (hetgeen natuurlijk niet lukken zal), haar wensch (vroeger) een jongen te zijn in plaats van een meisje (‘ik ben leelijk en niemand kijkt naar me’, hetgeen ook onjuist is. Ik kan me best voorstellen, dat een bepaald soort man innig van haar houden kan.)
‘En met zoo'n vrouw had jij nu moeten trouwen’, zei Itih, toen ze vertrokken was. Alweer een minderwaardigheidscomplex! Itih had zich die dagen fijn beheerscht, maar een vertrouwelijkheid zooals tusschen jou en haar, of zooals tusschen D.D. en haar, of zooals tusschen mevr. Koch of mevr. Van Leur en haar is er niet uit gegroeid. Beb Vuyk nam mij geheel in beslag, is (althans in onzen kring, waar wij geen complimenten maken) precies zooals ze op Boeroe is. Druk praten met soms uitschietende stem; dan weer plotseling verdiept in lectuur; soms open en dan weer plotseling gereserveerd, maar toch hartelijk en eenvoudig, daaraan bestaat geen twijfel. Ik mag haar zeer.
Uitgepraat waren we natuurlijk niet. Tot aan het vertrek van den trein op het stationnetje hebben we gekletst en gekletst. En het debat gaat nu schriftelijk lustig voort. Zij is deels Jodin, van moederszijde.
| |
| |
In haar laatsten brief schreef ze me een brief van jou te hebben gehad met berichten van ziekte, influenza en griep, geloof ik. Het verklaarde me, waarom ik al zooveel weken je bijdragen in het B.N. heb gemist. Je gaat toch niet bij de pakken neerzitten? Je weet, dat ik nu eenmaal altijd wat ongerust over je ben, en dat ik eigenlijk liever had gezien, dat je niet weg was gegaan, voorloopig. Het zijn zulke rare tijden. Zie eens naar Frans Schamhardt, die met zijn Phobos bijna het hoekje om was gegaan! Ook van hem heb ik een brief gekregen, deze week, met het droef verhaal. Ik vraag me nu in spanning af, of hij het er weer op zal wagen, dan wel doen, wat ik hem altijd heb geraden: thuisblijven tot na den oorlog.
Met Mevrouw en Alijntje ging het goed, zooals ze schreef. Enfin, de zomer is nu in aantocht en als het land niet wordt overweldigd en je verder niet te veel zorgen hebt, zal het mooie weer je naar ik hoop goeddoen en geheel gezond maken. Schrijf me eens wat ja?
De oude heer Z. is gestorven, zooals je weet, na voorzien te zijn van de laatste sacramenten, nota bene. Hij stierf in een geur van vroomheid! De leiding van zijn begrafenis was in handen van den mooisten pastoor, dien ik in lang heb gezien. Het was er een met een pikzwarten, vierkanten baard, precies een inquisiteurskop. Bij die begrafenis waren overigens alleen menschen, die er niet van konden wegblijven. Niemand praat meer over hem, nadat hij nog wat bewierookt is in verschillende bladen. Maar zij waren het er allen wel over eens, dat hij tot een vroeger tijdperk behoorde, zooals zij het uitdrukten. Hij was uit den tijd. Om ‘de bekeering’ van dezen schurk kan ik natuurlijk slechts bitter lachen. Ik sta er gewoon verstomd van, al heb ik altijd gevoeld, dat er in den man slechts een boer stak.
Ik heb in langen tijd niets gedaan voor Kritiek en Opbouw. Het gaat er zoo vreemd toe, en het spijt me het te moeten zeggen, maar geheel en al openhartig is Koch ook niet geweest. Het blad is nu in handen van ‘een stichting’, blijkbaar een verzameling leeraren, die zich ‘democratisch’ noemen. Het redactieadres is niet meer bij Koch. Onbekende namen verschijnen op den omslag, en onder de vaste mede- | |
| |
werkers prijken ook jouw en mijn naam, maar men heeft mij in niets geraadpleegd, voor niets toestemming gevraagd, hetgeen toch nogal vreemd is. Koch heeft een ernstige infectie aan zijn knie, die hem nog wel eenige weken aan zijn stoel gekluisterd zal houden. Zijn been is zelfs een weinig krom en hij kan er niet op staan, zooals hij schreef. Aan ‘de stichting’ heeft hij zich verschrikkelijk geërgerd, dat heeft hij me dan toch geschreven. De heer en mevr. Thier zijn uitgetreden. Toen Koch ziek was, kreeg ik een briefkaart van mevr. Thier met het verzoek eventueele kopij aan haar te sturen, waar ik niet toe bereid ben, want ik stuur geen kopij aan mij onbekende menschen. Ik heb het een en ander gedaan voor K. & O. ter wille en op verzoek van Koch, en ook omdat jij in de redactie zat, maar nu de zaak zulk een eigenaardige wending neemt, kan ik me er niet meer zoo heel warm over maken. Koch tracht me te ‘lijmen’ door me aan te schrijven en door me te bewierooken, och, ik heb het gevoel, dat hij belang heeft bij het voortbestaan van het blad en dat heb ik immers niet. Bovendien is het voor mij tegenwoordig ook niet gemakkelijk. Men adverteert minder, waardoor de omvang van de krant kleiner wordt. Die verkleinde krant staat dan nog vol oorlogsberichten en -beschouwingen, zoodat ik met mijn kopij, die nu eenmaal anders van aard is, ter zijde wordt geschoven. Wel geven ze mij geld, maar ik moet dat toch inverdienen, en het voorschot wordt hoe langer zoo grooter. Als ik dus eens
een bruikbaar artikel produceer, kan ik het beter bij de krant plaatsen, dan het gratis aan K. & O. geven.
Ik heb een administratieve betrekking gezocht en gevonden voor halve dagen, die mij f 150,- p.m. oplevert, zelfs met vrij kost en kamer. Maar ik moet op Soerabaia wonen en zal alleen Zaterdags thuiskomen. Het is bij een heel ouden kennis van mij, die drie bloemenzaken in de stad heeft en tevens ook nog een... begrafenisonderneming! (Niets is zoo belangrijk in Indië als begraven, en nadat je begraven bent, gaat Indië je pas apprecieeren!). 's Mans boekhouding en correspondentie zijn natuurlijk hevig in de war en achter, en hijzelf en zijn vrouw zijn ‘over hun zenuwen heen’. Er is daar voor mij wel iets te doen en men nam mij dan ook op
| |
| |
mijn voorstel zonder aarzelen aan. Maar het is voor de morgenuren alleen, en de rest van den dag blijft voor de krant. Ik heb beide werkgevers bij elkaar gebracht en zij hebben zich terzake verstaan, zijnde ten opzichte van mij meer vrienden dan werkgevers. Ik moet wel zoo handelen. Ik kan niet berusten in maanden van f 150,- of hoogstens f 200,-, want daar kan ik met dit groote gezin vol opgroeiende, schoolgaande kinderen niet van rondkomen. Ik raak gewoon in de schulden! Dus zal ik het nu op de aangegeven manier gaan probeeren. De heeren van de krant zullen mij als gebruikelijk blijven voorzien van recensie-materiaal, ook tijdschriften enz., terwijl ik in de avonduren kan doen, wat mijn hand te doen vindt: vergaderingen, uitvoeringen, films, losse schetsjes. Het zal wel een min of meer zwaar leven worden, niet het minst door de afschuwelijke hitte - de zon staat de laatste dagen aan de lucht als een valsche diamant, in een lucht van egaal geel, ziekelijk en ongezond, en Soerabaia heeft weer zijn bekende aspect van een stad, die al eens door lava is bedolven geweest en weer opgegraven, zoo grauw en vuil en geblakerd! - maar we gaan den Oostmoesson tegemoet en daarmee zal het wat koeler worden. Intusschen moet zelfs hier te Blimbing de melk een keer meer per dag worden gekookt, daar ze anders zuur wordt.
Ik stuur je eindelijk knipsels van recensies. Ik heb zooveel mogelijk bij elkaar gezocht, wat min of meer betrekking heeft op Indië. Ook zul je er de recensie over ‘Probleem’ in vinden, waarnaar je destijds al vroeg, en mijn laatste over je brochure. Ik heb nog eens geschreven over Beb V.'s eerste boek ‘Duizend Eilanden’, omdat daarvan toch een tweede druk gaat verschijnen. Ook las ik je vertaling van La Condition Humaine, die zij voor mij had meegebracht, en ook daarover heb ik in dezen malaise-tijd, nu er zoo weinig uitkomt, geschreven, vooral om aan te toonen, hoezeer Frank van der Goes gelijk had, toen hij schreef, dat met de moderne bewapening revoluties door het volk ‘op de barricaden’ niet meer kunnen slagen. Deze knipsels stuur ik met de landmail.
Ik ontvang nooit iets van dr. Menno ter Braak en zou graag
| |
| |
ook eens in de krant op hem en zijn werk wijzen. Alleen zijn vertaling van Rauschning's boek ontving ik, waarin zijn mooie voorrede. Misschien is hij bereid mij iets te zenden, zelfs al is het niet meer nieuw. Hij kan mijnerzijds verzekerd zijn van ‘fatsoenlijke behandeling’. Het is me niet mogelijk te vitten op de oude groep van ‘Forum’, dat spreekt, maar men kan niet zeggen, dat de leden van deze groep in Indië voldoende en eerlijk bij het publiek zijn geintroduceerd. Ik weet wel, dat ik slechts oppervlakkig kan schrijven, vooral over Ter Braak, maar ik kan toch belangstelling wekken voor zijn werk. Wij draaien hier rond in het oude kringetje uitgevers, die zelfs niet al hun uitgaven aan ons toezenden, doch alleen datgene, wat naar hun meening voor Indië geschikt is, of wat zij aan Indische boekhandelaren slijten. Waar is ooit in Indië geschreven over Het Land van Herkomst, behalve door mij. Of over Marsman, Ter Braak, Helman, Vestdijk, behalve door mij. Ja, Vestdijk is wel uitgescholden, door Herman de Man in de Java-Bode (Nadagen van Pilatus), maar alleen in de Ind. crt. is een werkelijk welwillende beschouwing verschenen, ook over sommige van zijn andere boeken, en dat moet ik dan doen, want aan anderen, die gewoonlijk toch maar schrijven wat zij meenen dat het publiek graag wil lezen, kun je het niet toevertrouwen. Zij staan er volkomen liefdeloos tegenover. En ten slotte ben ik maar een dilettant, aan wien het dan blijft overgelaten de werkelijk verdienstelijke schrijvers aan de heeren en dames voor te stellen, tusschen de gesprekken en gedachten over den prijs van de boter en het Eur. verlof door.
In het B.N. van Zaterdag 27 April zag ik met vreugde je beschouwing over Melis Stoke. Inderdaad is deze knaap niet zoo slecht, een handige kerel, die veel werkt naar het schijnt, maar dan toch wel in hoofdzaak om geld te verdienen. Hij is een aanhanger van de Oxford-beweging, waarover hij in alle ernst heeft geschreven, temidden van zijn andere plezier-vertelsels. Dat boek Theeland heb ik nog niet gezien. Ems heeft eens een boek geschreven voor meisjes, ‘Astrid’ getiteld, dat ik heb beoordeeld, jaren geleden. Zij leek mij een blanke Indische, die het wil doen voorkomen
| |
| |
alsof ze niets met Indië heeft te maken, althans niet met het Indië van den Inlander. In het heele verhaal kwamen geen Inlanders voor, behalve toen ze op Lebaksarie waren om pannekoeken te eten en paardjes huurden. De verhuurders waren, helaas, Inlanders. Toen de piano door den afhaalen brengdienst van de S.S. werd thuisbezorgd, droegen ‘de beambten’ het ding naar binnen. Ik zag een portret van haar, een stroop- en dawetgezicht, zeker wel met puisten, echt een juffrouw, die voor den landrechter verklaart den agent niet te hebben begrepen, omdat ze geen Maleisch verstaat. Menschen van haar standing verstaan geen Maleisch. Na mijn beschouwing over ‘Astrid’ heb ik nooit meer een boek van Ems ontvangen.
Er verschijnt tegenwoordig weinig, want ik ontvang niet veel, en heb mij zelfs moeten werpen op oudere werken. Beb Vuyk bracht me ongeveer het geheele oeuvre van Helman mee, vooral uit zijn eersten tijd. Ik kan het niet zoo bewonderen, als zij dat doet, maar ik lees Helman graag als beoordeelaar van boeken.
Ik eindig nu maar, want ik heb geen tijd meer door mijn ophanden zijnd vertrek naar Soerabaia. De recensies over Beb's boeken en over Het menschelijk Tekort heb ik aan haar gestuurd, die zitten dus niet in de enveloppe. Zoo bizonder belangrijk zijn ze niet. Maar er zijn wel andere bij, die je zullen interesseeren, dan wel je misschien een suggestie aan de hand doen voor je eigen werk.
Doe mijn hartelijke groeten aan Mevrouw en Alain, ook en vooral van Itih. En wat je zelf betreft, onze beste wenschen voor je in elk opzicht vergezellen je steeds en vooral hopen we, dat jullie gespaard mogen blijven voor alle rampen, die deze tijden zouden kunnen met zich brengen. Je moet er niet aan denken.
Ten slotte nog dit. Beb Vuyk nam je ‘Schandaal in Holland’ mee naar Soekaboemi en schreef me als haar oordeel: ‘Tegengevallen. Zonder liefde geschreven’. Je weet, dat ik het daarmee niet eens kan zijn. Het boek is m.i. een echte historische roman van uitstekend gehalte, weloverdacht, en zeer zeker ook met liefde geschreven. Het tijdperk komt er heel goed uit naar voren, en wat mij er vooral ook in treft
| |
| |
is de overeenkomst, die er bestaat tusschen die Patriotten van toen en de nsb-ers van nu. Het boek is meer een product van studie en nadenken, dan van scheppend vermogen, maar dat is ook ‘De Muze’, dat ook door sommigen met een zekere verwondering wordt aangezien. In die werken is de speurder, de bibliophiel aan het woord en als zoodanig zijn deze boeken mij dan ook dierbaar. Tweede Pleidooi vond ze prachtig, maar dat is dan ook weer geheel anders. Eddy moet haten of liefhebben, zegt ze, om goed te kunnen schrijven. Ik vind, dat Eddy ook heel goede dingen heeft geschreven in alle kalmte en rust van de bibliotheek. Dag! Het beste.
W. Walraven.
|
|