| |
55.
Brief 30 november 1939 aan F. Schamhardt.
Blimbing, 30 November 1939
Beste Frans,
Je brief, op 18 dezer verzonden, ontvingen wij zooeven om 1 uur. Hartelijk dank voor je trouwe schrijven, ook namens de rest van de familie. Ik behoef je wel niet te zeggen, dat zij allen innig belangstellen in den inhoud van je brieven. In verband daarmee moet ik intusschen je aandacht vestigen op een kleine moeilijkheid voor mij. Zoodra je mij iets hebt mede te deelen, dat nu niet voor iedereen bestemd is, doe je beter dat op een afzonderlijk stukje papier te tikken. De be- | |
| |
wuste brief van September b.v. heb ik niet kunnen laten circuleeren hier in huis, en dat wordt mij dan wat kwalijk genomen. Eigenlijk had ik ook deze brief voor mij moeten houden, maar bij nader inzien heb ik het toch niet gedaan. Een oppervlakkige en niet geheel ware explanatie aan Anna heb ik echter moeten geven en dit had kunnen worden voorkomen, als je aan ‘allemaal’ alleen schrijft, wat ook werkelijk voor ‘allemaal’ is, en de zaken, die meer privé moeten blijven, afzonderlijk behandelt. Brieven openen buiten mij om doen ze nooit. Als ik niet thuis ben, zou misschien Tante of Anna daartoe kunnen komen, maar ik heb altijd ondervonden, dat zij toch liever mijn komst afwachten. Dus denk daar voortaan om, het is voor alle partijen beter, ik kan je brief laten lezen aan de anderen, en je kunt aan mij vrijer schrijven over die dingen, die je misschien drukken of waarover je eens intiemer wil praten met me.
Je brief was anders bizonder ‘gezellig’ en goed geschreven. Het geven van tooneelvoorstellingen ‘in de provincie’ op Zondagavond bestond ook vroeger natuurlijk. Maar toen noemden we dat, zonder dat iemand zich er boos over maakte, ‘volksvoorstellingen’. Zoo zag ik in Delft in 1902 ‘De Voddenraper van Parijs’, ‘Mottige Janus’, ‘Zwarte Griet’, ‘De Twee Weezen’ en ‘Lazaro de Veehoeder’ en dan natuurlijk ‘Robert en Bertrand, of de Lustige Vagebonden’. Dat was goed genoeg voor Delft op Zondag. Maar Dinsdags, in den winter, waren er ‘abonnementsvoorstellingen’, waarbij de kaarten voor den heelen winter, 13 voorstellingen vooruit werden betaald. Die waren van beter gehalte, want daar zag je dan Heijermans, Ibsen, Hauptmann en wat er in die dagen in de mode was. De dominee preekte 13 Woensdagavonden winterdienst. Opoe kookte gedurende 13 Zaterdagen erwtensoep en zoo waren er ook 13 abonnementsvoorstellingen. Ik heb nooit gehoord, dat er met al die dertienen een ongeluk is gebeurd, behalve dat de erwtensoep wel eens is aangebrand, als het erg druk was in den winkel, en Opoe niet wegkon naar haar snert. En het was toen druk in den winkel, want de tijden waren anders.
Deze stukken, die ik opnoem, waren draken, maar er werd toch goed in gespeeld. De stukken werden in elkaar ge- | |
| |
flanst naar romans en novellen door wijlen C.N. Peypers, die in den Jordaan woonde, waar zijn vrouw het eerzaam beroep van geldschietster uitoefende, met de beugeltasch opzij. Zij heette Jacquelien Franken. Peypers kwam nooit buiten. Hij ging zelfs niet kijken naar een van zijn producten. Hij zat in een kamerjas op de bovenkamer in de Jordaan voor zijn schrijftafel, in het kastje voor hem stond het karafje met oude klare, een pijp en tabak had hij naast zich, en J acquelien bewaakte hem, maar zorgde ook voor hem. Ik wil maar zeggen, dat je ook midden in een groote stad, in een drukke volksbuurt, kunt ‘kluizenaren’. Toen Peypers stierf, stond zijn portret in De Prins en in de Wereldkroniek, als een hulde van die klasse van tooneelspelers, voor wie hij stukken in elkaar had geflanst. Stool & Spree, Barends & Bigot, De gebrs. Van Lier, enfin, wat nu het gezelschap van Bouber is, als het nog bestaat.
Zijn Robert Taylor, Tyrone Power, en al die andere knapen, tooneelspelers? Ik ken er op de film maar een paar, zooals Jannings en Elisabeth Bergner. Dat zijn werkelijke artisten, maar die komen dan ook wel van het echte tooneel. Ik heb Garbo zien spelen in ‘La Dame aux Camélias’ met Robert Taylor als Armand Duval en Barrymore als de oude Duval. Mijn hart heeft geweend en mijn mond heeft gevloekt bij dat schouwspel. Marlene heb ik nog nooit gezien en ik zorg ervoor, dat dit zoo blijft. Ik ben bang van haar. Joan Crawford met haar wreede gezicht, wat een actrice. Een actrice noemen ze dat! Ik krijg er buikpijn van, als ik naar het mensch kijk. Bovendien herinneren die films mij altijd aan Amerika. Maar het kan ook niet goed zijn, en mag ook niet goed zijn, want anders zouden er niet genoeg menschen komen. Ik heb eens met Goote in een bioscoop gezeten, die zoowat heelemaal leeg was, op Soerabaia, de Luxor bioscoop. Maar we hebben genoten van de film, die Soerabaia versmaadde. Nu verstonden we allebei goed Engelsch. Ik woonde al hier, maar Goote is er later nog eens een keer naar gaan kijken, en toen was de bioscoop weer even woest en leeg. De film heette ‘The Sea-bat’, de zeevleermuis, en speelde ergens in de Golf van Mexico en in Britsch Guiana, waar de negers hout hakten. De vrouwe- | |
| |
lijke hoofdrol was in handen van Rachel Torres, maar het meest hebben Goote en ik genoten van den man, die de rol van den chef van het houthakkerskamp speelde. Dat was een Schot, met zorgen voor het zieleheil van zijn negers. Hij had een soort zendeling opgedukeld, die aan deze heidenen het evangelie van Christus moest brengen, maar de zendeling was niet echt, zooals dat in films gaat, en als hij dan niet erg zijn best deed met de zaak, dan zei de Schot: ‘You have come here to save souis, you know!’ Maar het mooiste werd het, toen Rachel Torres in de soesah kwam met haar eigen ziel en geweten en bij den pseudo-zendeling
verscheen om raad en geestelijke troost, om te bidden, om te leeren bidden. Dan haalde hij zijn boekje voor den dag en begon met te zeggen: ‘Look here, I must tell you, I don't know much about it myself, you see!’ Maar toch slaagden ze er in samen te bidden, en dat was, in die omgeving en in die houten keet van het kamp, meer dan treffend. Het was ook echt tooneelspel, al wilde Soerabaia er niet naar kijken. Jammer voor Soerabaia.
Maar laat ik ophouden over al deze dingen, die niet ter zake doen. Gefeliciteerd met je slagen voor den derden rang, al had ik niet anders verwacht. Het meest trof me het abrupte einde van je brief, na deze mededeeling. Er moet zeker nog heel wat komen, dat nog niet voor publicatie geschikt is? Ik houd me aanbevolen voor nadere berichten in elk geval. - Anna is flink opgeknapt. Ze gaat weer hier en daar heen. Ik heb een 2de hands trapnaaimachine gekocht, een Singer, f 15,- down en verder f 5,- per maand, voor f 75,- totaal. Het was noodig, want onze oude machine was niet meer goed bruikbaar. Nu zit ze maar van alles te naaien op dat ding, want er blijkt weer van alles noodig. Tante scharrelt wat rond, maar is eigenlijk net als die oude naaimachine, ook een beetje versleten. Ze heeft wéér pijn aan haar nieren, de dokter heeft al gesproken over opnemen in de kliniek, maar dat heeft ze geweigerd, maar als de pijnen niet verdwijnen, dan zal het natuurlijk toch weer moeten. Geen vleesch, geen vet, geen zout. Medicijnen, veel drinken, en rust houden. In het begin van de maand was het haar hart. Menstruatie veroorzaakt bloedarmoede, waardoor het hart niet vol- | |
| |
doende toevoer krijgt. Dat gaat dan ongeregeld werken en daarvan komen benauwdheden en pijnen. Nu is het weer wat over, wat het hart betreft, dank zij vitaminenrijke voeding, alhoewel haar voeding, zooals je weet, niets te wenschen overlaat. Wat er hier dan ook mag ontbreken, eten niet, en zeker niet in het geval van Tante.
Van voeding gesproken, als je die zaden nog voor me wil zien te krijgen, dan heel graag. Je moeder weet wel, wat ik bedoel. Opa bestelde altijd bij Hobbel in Ooltgensplaat, maar ik zie hun naam niet meer in het krantje, dus bestaan ze misschien niet meer. Maar wil je denken aan tuinkers (sterrekers, bitterkers, watercress) en aan knolselderie? Ook groote snijboonen en prinsesseboonen, doperwten (die hier meestal mislukken), radijs ronde en lange, zuring, spinazie (mislukt ook gewoonlijk, maar het is te probeeren). En dan augurken en komkommers, die gaan hier wel, maar ze hebben hier zulke slechte soorten, groene komkommers, terwijl ze van augurken geen verstand schijnen te hebben. Bieten (kroten) en worteltjes en wat sla. Peulvruchten doen het meestal wel.
Wij zijn van plan te gaan verhuizen, omdat we nu weer voor de zooveelste maal zonder water hebben gezeten. Dat is nu het derde jaar, dat de baboe met de tram naar Wendit moest om te gaan wasschen! En we wasschen hier elken dag, zooals je weet. Nu heb ik de huur opgezegd, want ik moet toch beginnen met opzeggen, 1 maand vooruit, anders kan ik niet weg. Ik haat het om te gaan verhuizen en ik heb dan ook nog niets anders op zicht, maar ik ben begonnen met opzeggen, zoodat ik weg kan wanneer ik wil. Wij willen natuurlijk hier in de buurt blijven, vanwege Wendit en ook omdat de auto van de krant hier langs komt en wegens de nabijheid van allerlei vervoermiddelen. Maar we willen toch ook weer eens trachten een ander huis te zoeken, met een lap grond voor een tuin, en een achterafkamertje voor mij, een stil kamertje. Ik heb zoo'n last van het lawaai van den weg en van de handelaren in alles en nog wat, die maar altijd staan te gillen voor het huis. Ik schrijf je er wel over.
Van Du Perron heb ik een brief, en nog een briefkaart daarop om me te bedanken voor ‘Ad Interim’, dat hij ook pas
| |
| |
in het begin van deze maand ontving. Hij stuurde me ook twee mooie kieken. Een is een gewoon portret, sprekend gelijkend, en de andere kiek is genomen in het Multatulimuseum, boven de Universiteitsbibliotheek op het Singel. Hij staat daar bij het raam, naast de schrijftafel van Multatuli, die na den dood van Mimi daar is gekomen. Je moet het zien! Ontroerend gewoon. Ga daar ook eens kijken, als je in de gelegenheid bent ja? Misschien komen die foto's wel in de kranten, want het zijn foto's, genomen door een persfotograaf, die er copyright op heeft. Du P. heeft alweer zooveel nieuwe stof gevonden over M., dat hij denkelijk nog een derde boek zal publiceeren. Zoo heeft hij een Maleische brief gevonden van den regent van Lebak, gericht aan den controleur van Lebak. De controleur had aan den regent gevraagd, of die ‘sakit hati’ (grieven, wrevel, kwaad zijn) had tegen den assistent-resident, en dan antwoordt de regent van niet, maar zoo ‘vileinig’, schrijft Du P., als alleen maar een Oosterling dat kan. Die brief zal hij publiceeren, met een vertaling, die hem veel moeite heeft gekost, althans om den juisten ‘vileinigen’ toon te treffen. Het Maleisch op zichzelf moet veel vulgairder zijn dan dat van tegenwoordig, en dus voor de meeste menschen veel beter te begrijpen. - Hij is nu in Den Haag, waar hij bezig is met de papieren van de Van Hogendorpen, Dirk en C.S.W., die allebei in nauwe relatie met Indië hebben gestaan of liever, er voorname betrekkingen hebben bekleed. Wij zullen zien, wat dat oplevert. Minstens een tijdschriftartikel of wat.
Dan wil hij ergens ‘buiten’ gaan wonen. In Bergen (N.H.) vond hij het zoo prachtig, en de menschen in Holland waren allemaal zoo vriendelijk, dat hij er bijna niet over op kon houden. ‘Het zou toch goddommy zonde zijn als die moffen dit land moesten komen schoffeeren’, schrijft hij van Bergen. In Brussel is hij ook al geweest, maar in Frankrijk kon hij niet binnen. Daar zit nog altijd Marsman. Arthur van Schendel was met vrouwen dochter naar Genua gegaan, even voor het uitbreken van den oorlog, en heeft de grootste moeite gehad om weer thuis te komen. Ze hebben er langer voor noodig gehad dan de Du Perron's om van Port Said naar Holland te komen. In Groot-Nederland van No- | |
| |
vember moet een artikel staan van Vestdijk, getiteld: ‘De Fatsoensrakker’. Het gaat tegen Werumeus Buning. Ik heb het hier nog niet te pakken kunnen krijgen.
Du Perron blijft meewerken aan Kritiek en Opbouw hoor. In het nummer van 15 dezer staat zijn eerste brief uit Holland, slechts voor de helft geplaatst. Ik heb drie artikelen gehad over de Vakbeweging in Indië (en over het een en ander meer!), maar het vierde, daar heeft de heer Koch bezwaren tegen, omdat ik daar zoo persoonlijk in word. De heer Koch zit overal vast met een zilver draadje, begrijp je. Hij verdient wat aan de vakbeweging, de ambtelijke vakbeweging. En hij verdient wat aan diverse kranten. En zoodoende komt het, dat K. & O. niet zoo'n ridder zonder vrees of blaam is als je wel zou denken. Soms is Koch net een winkelier, ‘die van alle menschen leven moet’, zooals ze in Dirksland zeiden, en lijkt hij wel wat op een toonbankfiguur. Ik heb hem dat dan ook doen weten, al zal het me niet beletten te blijven meewerken. Overigens kan ik in mijn positie mijn tijd en aandacht ook beter besteden aan dingen, die mij geld opbrengen. Ik heb een slechte maand gehad in November, dat kan ik je wel zeggen, en veel te weinig verdiend. Ik zal weer eens op reis moeten of wat anders verzinnen. Van mijn Soerabaiasche verhalen is ook niet veel gekomen. Tante Iti is deze maand zoo dikwijls onwel geweest, dat ik haar ook moeilijk kon verlaten en bovendien was ik niet erg in de stemming, omdat het zoo drukkend warm was. De regens zijn eindelijk doorgekomen; een verademing. Als je nu hier was, kon je weer net zoo natregenen als destijds op Wendit.
Ons beider vriend mr. Feith is plotseling rechter geworden in den Raad van Justitie; we waren hem ineens kwijt. Ik heb hem uitgeluid in de krant en den volgenden dag zijn ze hem gaan fotografeeren samen met the whole damned outfit. Nog een jaar of vier of vijf, en dan rekent hij met pensioen naar het vaderland te gaan. Dan zal hij niet ver meer van de zestig zijn en zijn zoon, jhr. Rutger, nu 6 maanden oud! Je kunt hem geen grooter genoegen doen dan te vragen hoe het met dien jongen gaat. Hij is, wat ze dan noemen, trotsch als een aap op zijn late vaderschap. Hij vraagt nog
| |
| |
wel eens naar je en weet dus alles van je af, wat ik van je weet. Ik sluit de kiek uit de krant in en het stukje, in de hoop dat het je zal interesseeren, of liever dat het herinneringen bij je zal op wekken aan dien morgen, toen we daar samen waren. Voor mij beteekent het kiekje natuurlijk meer. Ik zou je van bijna ieder der personen een verhaal kunnen doen. Wonderlijk stel, maar er zijn goede bij. De nieuwe is een mij volkomen onbekende, die van Pekalongan komt. - Ik zou ook wel eens willen meezoeken in die oude boeken. Tjonge, we komen hier zooveel tekort op dat gebied! Als je hier in een 2de handsch boekhandel gaat, vind je niets dan romannetjes en kinderboeken en schoolboeken. Er is wel wat in Indië, maar de heeren handelaren koopen dat niet op, omdat het hier niet ‘gaat’, zeggen ze. Misschien hebben ze nog gelijk ook. Ik krijg ‘wat boeken’ toegezonden van Du P., recensie-exemplaren. Ook Menno ter Braak zal mij eenige van zijn werken sturen. Verder is in aantocht ‘Schandaal in Holland’ natuurlijk en dan nog een boek ‘Schilders en Schrijvers’, uitg. W. de Haan, Utrecht, van wie ik het rechtstreeks moet ontvangen. Ik ken het boek niet. Ik ben nu plotseling ook hier en daar in Nederland bekend geworden door Du P. en zijn vrienden, zoodat het in de toekomst wel meer zal voorkomen, dat men mij rechtstreeks dingen stuurt. Het heeft een goede zijde, maar er staat tegenover, dat het heel moeilijk wordt er iets van af te kammen, als je dat noodig acht. En soms acht ik dat noodig en moet dat ook. Maar hoe kan ik een kwaad woord zeggen over een boek van Du P.! Het zijn nu mijn vrienden geworden en het valt me moeilijk hun, al is het dan ook nog zoo zachtzinnig, aan te vallen, vooral als je weet, hoe prikkelbaar ze zijn (ik ga maar van mezelf uit) en hoe teleurstellend zooiets ook inderdaad is. Kritiek is gemakkelijk, zegt het spreekwoord, en dat is waar. Maar het ergste is, dat je later zelf
moet toegeven, dat je oppervlakkig bent geweest en dat je over het werk van anderen hebt zitten zwammen zonder er werkelijk voldoende over te hebben nagedacht en je rekenschap te hebben gegeven van wat je eigenlijk in handen had. Ik heb vroeger b.v. over Du Perron wel nooit in afkeurenden zin geschreven, zelfs heb ik goed over hem
| |
| |
geschreven natuurlijk, want ik herken nog wel iets wat goed is, maar ik had het heel anders en beter kunnen doen, als ik hem toen beter gekend had en dus meer over hem gedacht had. Over Het Land v. Herkomst b.v. heb ik zeer onvoldoende geschreven, afschuwelijk oppervlakkig, en daar kan ik me nog voor geneeren. Er zijn dingen in, die ik had moeten zien.
Ik heb een merkwaardig boek gekregen: ‘Maarten Storm’, door Tonnis Brongers (Nijgh & Van Ditmar). Een roman uit den groothandel. Tonnis Br. kende ik niet, en denkelijk is hij een beginner, maar wat hij schrijft is eenig en raak. Er komt ook een oom van Maarten in voor, die kapitein is op een vrachtboot, een type.
Du Perron schrijft, dat het in Amsterdam wel driemaal zoo duur is als in Indië. Zou dat waar zijn? Maar over Bergen is hij te spreken, want daar is het niet duur. En dan: ‘een najaar zoo gezond en verrukkelijk als je maar wilt, het bosch met tunnels van goudgroene, roodgoude, felgele, bruingele, roodbruine en grijsbruine bladeren, op den grond, tegen de lucht en overal. Het is hier koud, blinkend en rustig’. (Hij maakt me dol).
Ik ben nieuwsgierig, wat hij gevonden heeft in de papieren van Multatuli, ‘het pak van Sjaalman’. Hij zegt van ‘allerlei hoogst curieuze stukken’, ongepubliceerd nog en die hier en daar werkelijk nog een nieuw licht op de Lebak-affaire werpen, zooals die brief van den regent, waarover ik al schreef. Garmt Stuiveling zal ook alles nog eens doorzien, en de oude heer Gobée, vroeger regeeringsadviseur voor Inlandsche zaken, zal de stukken lezen, die in Arabischen tekst zijn geschreven. Dan hoop ik, dat het boek gauw uitkomt. Het zal zooiets heeten van ‘De Bewijzen uit het Pak’!! - Man, ik had toch wel eens mee willen kijken in dat Multatuli-museum! Hij heeft daar met zijn bekende werklust alles zitten overschrijven, of laten fotografeeren. In K. & O., wat ik je geregeld zal sturen, moet je hem maar volgen. Hij zal nog wel terugkomen op hetzelfde onderwerp, dat ik in zijn plaats behandelde in Ad Interim. Het is hem toevertrouwd.
Weet je, en weet Ti, dat er aan de levensbeschrijving van
| |
| |
Bilderdijk zeer merkwaardige kanten zitten? En aan zijn werk ook? Ook iemand, waarmee ze in hun maag zitten! Die is n.b. met Da Costa de grondlegger van de Anti-Revolutionnaire Partij, en dat is ook inderdaad waar, maar prof. Anema van de Vrije Universiteit wist geen raad met hem, volgens Goote. ‘Bilderdijk? Bilderdijk? 't Is een malloot, meneeren!’ zei hij dan, met zijn boerenaccent. Het merkwaardige en schrikverwekkende was, dat Goote nooit bleek te hebben onderzocht waarom prof. Anema Bilderdijk ‘een malloot’ noemde, terwijl hij toch ‘mr. dr.’ was! Toen ik hem dat op een keer eens uitlegde, stond hij versteld, want dat had hij nooit geweten.
Levenbeschrijvingen kunnen soms heel mooi zijn. Heb ik je geschreven over de Penguin-books, die je overal wel ziet liggen? Daaruit moet je koopen ‘Disraeli’ en ‘Ariel’ van André Maurois (in het Engelsch vertaald). ‘Ariel’ is het leven van Shelley. Maar vooral ‘Disraeli’ moet je lezen! Dan lees je meteen over Gladstone en Koningin Victoria en de heele zaak in Engeland van dien tijd. Wacht er niet mee tot je 50 bent! Over Victoria kun je ook lezen in ‘As we were’, waaruit ik een stukje heb vertaald in K. en O. ‘As we were’ van E.F. Benson, zoon van een aartsbisschop van Canterbury.
Het laat me koud welke spelling je schrijft, als je maar niet schrijft ‘verbetert’ voor ‘verbeterd’. Sara Burgerhardt is prachtig, en de ‘Historie van den heer Willem Leevend’, waarin de fijne figuur van Tante Martha de Harde voorkomt, kan ik je ook aanbevelen. Alsof je je overgrootmoeder hoort praten!
Heb je ‘Boefje’ wel eens gelezen? Een superieur stuk journalistiek uit ongeveer 1904! Van der Lugt Melsert taxeer ik op minstens 55, maar Annie is jonger. Zij speelde als heel jong meisje in Frühling's Erwachen van Schnitzler en in die dagen raakte ze met v.d. Lugt getrouwd, die lang de jonge rollen (premier amoureux) bij Van Eysden in Rotterdam had gespeeld. Alles schon dagewesen!
Ik moet lachen om je verhaal van Ti en je Vader. Ze moet niet zoo snibbig tegen hem zijn. Enfin, was sich Hebt das neckt sich! Het zal in werkelijkheid wel niet zoo gemeend
| |
| |
zijn. Je ouders zijn allebei beste menschen geweest, zoover als ik ze heb gekend, al was er in hun verlovingstijd al een groot verschil op te merken in opvatting. Je Moeder is de dochter van je Opoe, en mijn zuster en de zuster van Oom Jaap, en de kleindochter van Opa van Kassel. Als je al die rare menschen (want we zijn ‘raar’!) eens beschouwt, dan is je Moeder zeker de beste van ons allen. ‘Daar kunnen wij nog een punt aan zuigen’, zeggen ze in Flakkee. En je Vader is ook een fijne vent, maar hij was anders en dat komt natuurlijk door zijn opvoeding, en door zijn latere ambtenaarschap. Het leven heeft hem bewaard voor vele stormen, die b.v. mij (en zelfs jou al een beetje) over het hoofd zijn gegaan. Als ik je vader was, wie weet wat je dan zou beleven. Misschien zouden wij dan veel grooter moeilijkheden hebben dan jullie nu met je huidige vader. Vader zijn is niet makkelijk! Vooral als je zelf ook niet vlekkeloos bent, zooals ondergeteekende, die zoo gaarne een beetje den vrijgezel uithangt en lekker een avond in de kroeg zit te zwammen tot de avond nacht is geworden! Ik moest voor den aankoop van die naaimachine ‘een borg’ hebben, die meeteekende en die verantwoordelijk is, als ik die machine verduister! Dus bedacht ik, dat ik maar één vrind had op Malang, die dat kon doen, en dat is Michel Anholt, Israëliet en hondendokter, ook zeepfabrikant achter de keuken. Ik ging hem dus thuis opzoeken en hij was dadelijk bereid. Maar ik had tien gulden in mijn zak voor de onkosten, want zooiets geeft verplichtingen en je wordt er dorstig van in Indië. Na de heele weg te voet te hebben afgelegd, naar en van de Singerwinkel, waren we klaar en zegen we terneer bij Hoen Kwee, en toen begon het debat. Het werd een groote avond, met ons beiden. Veel Joodsche zijn, moppen en oud-testamentische verwenschingen van ‘dien Hitteler’, zooals hij hem
noemt, en telkens weer een fleschje Diamant-bier en een sigaartje, op mijn kosten. Nu, er was van mijn tien gulden niet veel meer over, toen we eindelijk naar huis gingen. We waren de laatste gasten en de djongossen zetten de stoelen al op elkaar, alsof ze zeggen wilden: ‘Het zal ons plezier doen als jullie nu opkrassen’. Maar ik heb genoten van den Jood en zijn verfrisschende conversatie, al moet je dat nu
| |
| |
ook niet te dikwijls hebben, want dan wordt ie vervelend. Tante Iti wist alles van tevoren, dus zei ze wijselijk niks, toen ze hoorde, dat de machine gekocht was. Oom Wim had een lollige avond gehad en iedereen was tevreden, zeer tevreden. Maar de Jood heeft een briefje geschreven om te vragen ‘hoe het was’, en of hij zonder gevaar hier thuis kan komen kijken, dan wel of tante Iti met den bezem op hem staat te wachten. Hij is bang van haar!
En nu, mien jongske, het beste. Schrijf me eens vlug terug, wat je plannen eigenlijk zijn. Ik hoop eigenlijk, diep in mijn hart, dat Indië er toch nog een rol in zal spelen, want dan zie ik je tenminste nog eens terug. Dat is het ergste voor mij en voor ons allemaal, dat je een der onzen was geworden en dat je weer wegging. Het is zoo moeilijk. Mijn koel verstand zegt ‘nee’, maar mijn gevoel zegt ‘ja’.
Oom Wim.
Als het zaad nog niet verzonden is, stop er dan gedroogde kervel in, wil je? L'odeur de man pays!
|
|