| |
30.
Brief 18 december 1938 aan J.G. Schamhardt-Walraven.
Blimbing (bij Malang), 18 December 1938
Lieve Zus, Wijnand en Christientje,
Eerst moet ik je schrijven, dat het pakket van den banketbakker vorige week is aangekomen en ook de twee romans van Conrad, die Frans voor mij besteld had. Ik dank je er hartelijk voor en ik was er heel blij mee. De twee W's zijn goed overgekomen, maar het is gek, dat mijn Indische kinderen dat veel te zoet vinden, boterletters. Zij kunnen er maar een klein stukje van op en dan wachten ze weer een poos. Ik had gedacht, dat ze, net als wij vroeger, wel een flinke homp zouden kunnen verwerken. Opoe was met die dingen altijd royaal als het pas gaf, dus dacht ik daaraan en handelde voor ditmaal in haar geest. Maar het schijnt, dat al die amandelpasta teveel voor hen is, dus heb ikzelf er eigenlijk nog het meeste van gegeten. En ook had ik gehoopt, dat Frans mij er flink bij zou helpen, maar dat liep anders, want hij is niet meer hier te Blimbing geweest, zoodat wij zijn portie vandaag (Zondag) maar verder geconsumeerd hebben.
Het speet ons allemaal wel, dat hij niet meer kon komen. Het liep naar den Zaterdag en ik begon er al op te rekenen, dat hij Zondags weer hier zou kunnen zijn. Vrijdags (16 Dec.) was de Poelau Laut nog niet te Soerabaia aangekomen, tenminste in den middag niet, maar Zaterdags was zij er. Ik hoorde echter op het kantoor van de ‘Nederland’ meteen, dat zij 's middags om 5 uur weer moesten vertrekken, dus ben ik naar boord gegaan om te zien of ik hem nog wat vrijaf kon bezorgen. En dat ging dan, bij de gratie van alle grootmachten. Hij zat in het ruim en hield het toezicht op het laden. Heelemaal onder stof en vuil. Zijn blonde haar zag grauw van het stof. Daar ga je voor op de hbs en ben je ‘een intellectueel’ voor. Bij de valreep was een leer- | |
| |
ling aan het verven, op den wal, zijn bovenlijf grootendeels bloot en door de zon verbrand, de verfkwast in zijn hand. De havenkoelies loopen er rondom en kijken met minachting naar zoo'n blanken collega. Zij, die deze jongens hier in de tropen zulk werk laten doen, begrijpen niets van Indië en van den geest van Indië. Trouwens, zeemannen, die overal geweest zijn en alles gezien hebben, weten in werkelijkheid heel weinig af van de landen, die zij bezocht hebben. Die leer je alleen kennen, als je er werkelijk ook gaat wonen. Wat zij zien is een strook langs de kust, die eigenlijk heel anders is dan het land zelf. Tandjong Perak, de havenwijk van Soerabaia, is Soerabaia niet, maar een soort verlengstuk van Holland.
Het was afschuwelijk warm, al was het nog geen 12 uur. Zelfs de leuning van de valreep, die van hout was, voelde gloeiend aan. Hij werd afgelost door den martelaar van de verfkwast, die erg blij leek, omdat hij nu in de schaduw van het ruim kon blijven, en Frans ging baden en zich opknappen. Toen zijn we weer het gewone gangetje gegaan. Een taxi naar de stad, een koele dronk of wat in een restaurant, een lekker broodje met wat er op, en ten slotte nog ‘bahmie’ met gebraden duiven van Kit Wan Kie, van welken keukenmeester je zeker wel al gehoord hebt. Ernaast is nota bene een Chineesche doodkistenmakerij en daar zijn we ook naar binnen gegaan. Dat vond hij weer merkwaardig en overal liep hij rond. De heeren doodkistenmakers waren zeer vereerd, vooral toen ze met hun allen een kwartje kregen om soep van geitenkoppen te koopen van een vent op straat!
- De teleurstelling van niet naar Blimbing te kunnen gaan hebben we manmoedig gedragen en er niet veel over gepraat. Dat kan Frans goed: zwijgen over minder aangename dingen. Maar dezen keer heeft hij me toch gezegd, dat hij niet blijft varen. Ik heb gezegd, dat als hij nog veranderen wil, het nu de tijd nog is, ook al voleindigt hij zijn verbintenis totdat hij zijn derden graad heeft. Dat laatste is trouwens niet verkeerd, want dat kan altijd te pas komen, je weet nooit hoe. Bovendien kan hij weer van idee veranderen, natuurlijk.
Hij praatte over studeeren, b.v. voor dokter. Een verband
| |
| |
bij het Indische leger. Ik heb hem gezegd, dat in Utrecht de universiteit toch naast de deur is en dat studeeren voor hem momenteel beter is dan ‘soppen’ of ‘verven’ of roest bikken of in het ruim staan in de felle hitte van Soerabaia. Er zijn natuurlijk aan dit leven ook zonniger zijden, maar vrijheid is er weinig. Tijd voor jezelf schiet er heel weinig over. Alleen zijn kun je bijna niet. Hij moet oppassen, dat hij niet verruwt. Dat hij niet dien zwierenden gang aanneemt van den spreekwoordelijken ‘stoeren zeeman’, zoo'n beetje waggelend met de armen een eindje van zijn lijf en met een beetje platte uitspraak van het Nederlandsch. Pas daar voor op. Als je bij ‘den eerste’ in de salon komt, die samen met den eleganten dokter zat te gezelsen toen ik mijn verzoek kwam doen om Frans een paar uren vrij te geven, dan voel je het verschil wel erg. Dan gaat ‘de eerste’ (die hem zoo uitgefoeterd heeft over dat ‘soppen’ en gezegd heeft, dat hij ‘lui’ was) - naar ‘de tweede’, die in een korte broek en sportkousen over het dek flaneert, maar die toch eigenlijk ook niets te zeggen heeft en niet anders doet dan werkvolk aandrijven en schreeuwen. En dat moet dan een beste kerel zijn, wat ook wel aan hem te zien is, maar wat een positie voor een mensch met een veelzijdige opleiding!
- Als ik moest ‘soppen’, of ik moest boerenwerk doen of zoo, dan was ik ook lui. Maar op een kantoor of bij de krant heeft nooit iemand mij lui gevonden. Daar behoor ik zelfs tot ‘de wonderen van het heelal’, die meer kunnen dan de gewone soort.
Dit matroosje spelen, of erger, is natuurlijk bedoeld als praktische opleiding, maar het gaat wel wat ver. Het hoort niet meer thuis in onzen tijd.
Frans is nu met zichzelf in tweestrijd. Als hij gaat studeeren, zal hij wel slagen, geloof dat maar. Maar aan den anderen kant heeft de zucht naar de vrijheid hem te pakken. Hij voelt er denkelijk niet veel meer voor om weer thuis te leven, bij vader en moeder, die hem blijven zien als een kind, dat zich voegt naar de gemoedelijke, kleine regeltjes van het huis. Dat ken ik uit mijn eigen jonge jaren. Toch zou hij, waar jullie in een universiteitsstad wonen, betrekkelijk goedkoop kunnen studeeren. Maar de treklust zit in hem. Hij wil ‘de
| |
| |
wereld zien’. Maar hij is toch al tot andere gedachten gekomen omtrent ‘de wereld’.
‘Indië is een rommel’, zegt hij. Ik moet lachen. Gelukkig, dat hij het Indië van een 25 jaar geleden niet gezien heeft. Dat was nog grooter rommel. Toen waren er nog geen asfaltwegen, geen taxi's, geen of weinig electrisch licht, geen waterleidingen op enkele uitzonderingen na. Er was taai vleesch en zuur brood en er waren oude huizen en er was overal achterlijkheid. Dat is nu veel verbeterd, vooral ook (wat het leven betreft) door de invoer van veel Europeesche vrouwen gedurende en na den oorlog, die met dat gedoe geen genoegen namen. Je kunt nu in Indië veel meer krijgen (als je geld hebt) dan vroeger. Maar ‘een rommel’ blijft het natuurlijk, omdat wij maar een heel klein deel van de bevolking vormen en de Inlanders en de Chineezen verre in de meerderheid zijn en die fokken den rommel. Dat zal hier altijd blijven. Een soort van Zigeunerkamp is Indië. Het land waar alles ‘ongeveer’ klopt, maar niets heelemaal. Het land, waar alles altijd net even te laat komt. Waar de dood je net komt halen, als je denkt nog even in Holland te kunnen gaan uitrusten van den rommel. Het is natuurlijk goed en best om hier op Blimbing in de bergen te wonen, maar je werk ligt aan de kust, in de hitte. Ik zit vier uren (heen en weer samen) in treinen en trams, als ik naar Soerabaia moet. Op Blimbing kan ik alleen maar wonen. Om iets te verdienen moet je in de hitte zijn. Zoo is dat hier. Alleen de planters in de bergcultures (rubber, koffie, kina) zitten in de koelte, maar dat gaat tegenwoordig ook slecht. Koffie maakt geen prijs meer, en ze zeggen, dat er synthetische rubber zal komen, die het natuurproduct zal vervangen. - Ik heb hem ook verteld van Amerika. Ook een land, dat hij zoo graag wil zien, maar dat je alleen kan leeren kennen, als je er woont. En dan valt het niet mee. Alleen de natuur is mooi, hoewel eentonig. Maar steden en menschen, ik zou niet weten, wat daaraan, voor iemand, die uit Europa komt,
te bewonderen valt, of het moest zijn als curiositeit vanwege het belachelijke. Dat is alleen goed voor domme menschen, die nergens iets van af weten en geen geestelijke ontwikkeling bezitten, geen cultureele vorming noodig hebben. A- | |
| |
merika en Indië (en vooral Amerika!) zijn landen, waar je geestelijk honger lijdt.
Er is maar één streek in de wereld om in te leven, werkelijk leven. Dat is West-Europa. In elk geval moet je daar opgroeien om mensch te worden.
Onder de stuurmansleerlingen is er één, die in Indië geboren is. Van de C. En juist die wordt door allen gemeden, omdat hij niet betrouwbaar is. Klopt! Stimmt! Houd ze in de gaten, mijn jongen, heb ik tegen Frans gezegd. Koloniale slavendrijvers en intriganten, en hoe blanker hun huid is, hoe erger ze zijn.
Beloften zijn hun gedaan van dat ze bezoeken zouden brengen aan kina- en andere bergplantages, aan suikerfabrieken, aan alle mogelijke wonderen van Indië. Daar komt natuurlijk nooit iets van. Misschien hebben die heeren in Den Haag of Amsterdam zelf geen flauwe notie van die dingen. ‘Soppen’ en krabben in de felle zon, dat is waar het op Zaterdagmorgen op uitloopt en dan op Zaterdagavond varen naar een smoorheet gat als Tjilatjap.
Wat wordt er al niet geschreven over dat Indië! Ja, als je geld genoeg hebt, en een auto of een vliegtuig tot je beschikking, en je kunt altijd weer weggaan als je het ergens niet langer ‘leuk’ vindt, dan is het wat anders. Maar er is waarheid in de ruwe grap die zegt, dat Indië ‘snert’ is, n.l. groen en heet! Om dan nog maar niet te spreken over de menschen! Het is misschien niet kwaad om hier eens te komen, maar zorg er voor, dat je weer wegkunt, als je tijd daar is. Misschien valt er iets te zeggen voor een ambtenaarsbestaan, met pensioen op omstreeks 50-jarigen leeftijd, soms vroeger. Maar dan heb je ook je beste jaren hier doorgebracht en je komt in Europa terug, geheel en al vervreemd, en zonder bezigheden, en rillerig van de kou, waar je niet meer tegen kunt, en als je geen geestelijke weerstand hebt (door kennis van boeken of lust om te studeeren of je te wijden aan een of ander werk, zooals zooveel menschen niet bezitten), dan wordt het nog een brommerige ouderdom. De kinderen, die in Indië geboren zijn, willen altijd weer terug, naar de baboes en de djongossen, die je kunt commandeeren en die voor je vliegen (en je tegelijkertijd demo- | |
| |
raliseeren!), maar toch valt ook dat tegen. De tijd is voorbij, dat Indië het paradijs der ambtenaren was. Misschien is het geen kwaad land voor een klein kind, beneden de schooljaren. En misschien is het niet kwaad voor een heel oud mensch, dat niets meer heeft om belang in te stellen. Maar al de anderen komen hier veel te kort. En het is aardig, dat jullie 18-jarige zoon dat al ziet. Laat hem maarloopen. Als hij hier langer was en hij kon inniger studies maken, dan zou hij nog wel meer zien.
Ik heb hem weer teruggebracht naar boord en het was een kort afscheid. Onmiddellijk scheen de routine van het schip weer op hem te vallen. Afgeloopen. Ik kon naar huis gaan, ging nog een uur zitten wachten op een station, en 1 ½ uur later kwam ik thuis met de droeve tijding, dat het lot het anders had beschikt en dat Frans niet kwam. Pudding hoefden ze niet voor hem te maken of te verzinnen!
Misschien zouden jullie hem toch kunnen helpen om te studeeren. Hij heeft er een hoofd voor. Maar dan moet je hem ook vrijlaten. Als ik vijf jaar op eigen beenen had gestaan in vreemde streken, en ik kwam thuis, dan wilden ze weer, dat ik om half negen binnen was. Dat is onzin en alleen maar geschikt om vreeselijke herrie te fokken en iemand weer op de vlucht te jagen. (Het was trouwens hun bedoeling om van mij af te komen, en het kon absoluut niet schelen op welke manier, desnoods waar ik voorgoed te gronde ging.) Ik moet lachen als hij me zegt, dat bij verschillende boeken niet mocht lezen van Wijnand, zelfs niet die hij van den leeraar in letterkunde kreeg. Op zichzelf is het begrijpelijk en kan ik het me best verklaren. Maar wat denk je nu, dat dit leven voor hem is? In den omgang met deze jongens en deze matrozen, waarvan hij een der jongsten is, zoo niet de jongste, blijft hem niets verborgen van de rauwe kanten van het leven. Er is niets, waarin zij zich beperken, als zij samen zijn en los van het dagelijksche werk, en alleen zijn verstand (en mijn duidelijke waarschuwingen voor de gevaren misschien) kunnen hem behoeden voor de ergste dingen, die de gezondheid van een jongen kunnen knakken, en vooral ook zijn zieleleven schaden. Wat jullie aan den eenen kant angstvallig trachten te beschutten en in
| |
| |
de schaduw te houden, dat gooi je aan den anderen kant plompverloren midden in de woeste golven van het leven. En als hij nu straks weer dag en nacht bij jullie zou zijn, dan denk je misschien, dat je denzelfden Frans hebt teruggekregen. Maar die komt nooit meer terug, na al deze belevenissen. Ook al ben ik ervan overtuigd, dat hij met de daad geen kwade dingen doet en zijn pad rein bewaart. Maar ‘de leerschool’ is erger dan de ergste boeken. En dat is de inconsequentie van de burgerlijke ‘opvoeding’.
Nu kun je weer boos op me worden, maar dat kan me niets schelen hoor. Er is voor mij geen aanleiding niet te zeggen, wat ik denk, en wie het niet aanstaat, die mag me voortaan voorbijgaan. Dat hebben ze al zooveel jaren gedaan, dus wat deert me dat? De menschen in Holland kunnen zich geen voorstelling maken van de werkelijkheid. Daarom vinden wij het hier soms zo jammer, dat Holland nog zooveel te zeggen heeft over Indische zaken! Dat vadertje Colijn nog meer macht heeft dan de gouverneur-generaal! En dat een meneer in Den Haag eigenlijk beschikt over het lot van stuurmansleerlingen in Indië. Wees dus niet boos op me, zooals je al geworden bent, maar denk eens goed na en tracht mijn standpunt te zien. Je behoeft niet bang te zijn, dat Frans zal worden, zooals ik ben. Hij is nuchterder, geloof ik, en hij heeft meer berekening (ik bedoel het niet plat of in den ongunstigen zin). Voor een 18-jarigen jongen is hij vroegrijp (geestelijk) en denkt veel na over zijn toekomst, alsof hij zichzelf zoo duur mogelijk wil verkoopen aan de wereld, het zoodje. Ik had dat niet, zelfs nu nog niet. Ik denk nauwelijks aan den dag van morgen, alleen aan dit oogenblik, en dat is óók een manier van leven. Het verdriet en de ergernis in mijn leven komt van derden, niet van mezelf. Ik heb voor mezelf aan weinig genoeg. Maar waar je toekomst ligt, je roeping, of wat je eigenlijk werk op aarde moet zijn, dat weet niemand, geloof ik. Voelt Frans het als een roeping om zeeman te worden? Nee, hij wil de wereld zien, dus gaat hij op een schip. Voelt hij het als een roeping om dokter te worden? Denkelijk evenmin. Je moet je ergens bergen en dokter is dan niet zoo kwaad, denkt hij, als je naar sommige anderen kijkt. Maar er zijn vele arme dokters, en er zijn er
| |
| |
ook, die er ‘een toko’ op nahouden en feitelijk op oneerlijke wijze, door leugens en bedrog en door trucs, geld winnen, gedekt door het z.g. ‘nobile officium’. Ik heb het hem gezegd. Toen ze hier allemaal veel geld verdienden, was ongeveer iedereen nu en dan ziek. En als je niet ziek was, dan moest toch in elk geval die blinde darm van je er uit. Want de dokter moest een deel van je geld hebben. Nu we geen geld meer over hebben, zijn we veel gezonder geworden. Plaats genoeg in de ziekenhuizen van Soerabaia, maar tien jaar geleden lagen ze stamp vol. Toen waren we toch zoo ziek, allemaal! De roeping van den mensch is mensch te zijn, maar de roeping van den dokter is dokter te zijn (en geen zakenman!).
21 December 1938
Ik heb nog gewacht op een mogelijke brief van hem uit Tjilatjap of zoo, maar er is nog niets. Dus verzend ik dezen nu maar. Hij zal je zelf wel schrijven, en over een maand is hij weer thuis. Misschien ook is de bui nog niet gezakt, want het gezicht stond zoo strak bij het afscheid! Waarom geven ze hem ook niet een of twee dagen, dan kan hij altijd nog met den trein volgen. Maar dat zou te mooi zijn. Het beste voor 1939 en nogmaals dank, ook namens Iti, voor het lekkers en de boeken. Wij maken het allen goed, alleen heb ik het wat in mijn darmen, waarvan de oorzaak nog niet duidelijk is. 't Zal weer wel overgaan. Beste groeten.
Wim.
|
|