| |
| |
| |
Brieven aan de familie
| |
| |
1.
Deze (van 25 augustus 1919) is de oudst bewaard gebleven brief van Walraven. Hij is geschreven op Banjoewangi, aan Java's Oostkust, waar hij na zijn militaire diensttijd bij de oliemaatschappij Insulinde een baan had gevonden als assistent-boekhouder. Op de fabrieken van Insulinde werd voornamelijk copra verwerkt tot een soort spijsolie, en die diende weer als grondstof voor de fabricage van margarine en zeep in Nederland.
Jaap is Walravens twee jaar jongere broer die al eerder getrouwd was en wel met Suzanna Martijntje Peters, geboortig uit Nieuwenhoorn (op het eiland Voorne).
Walraven bleef boekhouder bij Insulinde tot oktober 1921. De maatschappij bleek een oorlogsbaby en verdween van het toneel door faillissement.
‘Die vroeger een lat achter zich aan hebben gesleept’: een sabel hebben gedragen, officier in het leger zijn geweest.
‘Als de blauwe het kan trekken’: met de blauwe is het paard van Jaap bedoeld.
Banjoewangi, 25 Augustus 1919
Beste Jaap en Suus,
Je lange brief heb ik ontvangen op 29 Juli; je had hem op 10 Juni gepost, dus heeft hij er toch nog ruim 1 ½ maand over gedaan. Ik zou je al eerder geschreven hebben, doch de kwestie is, dat ik voor het schrijven van een eenigszins lange particuliere brief altijd een vrije Zondag moet afwachten en het gebeurt nog al eens, dat die er bij inschiet. Vooral tegenwoordig, nu ik zelf de leiding van de geheele administratie heb op deze fabriek, vind ik wel eens, dat ik niet met goed fatsoen kan thuis blijven. In mijn plaats als assistent is natuurlijk een ander benoemd en voordat zoo iemand er in is kun je eerst eenige maanden schoolmeesteren. Je staat soms verbaasd, wie zich hier al niet uitgeeft voor boekhouder. Vooral bij Insulinde, met zijn critisch gestemd hoofdkantoor, kunnen ze geen beunhazen gebruiken en wordt
| |
| |
nu eenmaal verlangd, dat de zaak in orde is. Het hoofdkantoor wordt n.l. op zijn beurt weer op de vingers getikt door de directie in Holland en zoo zit je feitelijk weer midden in de dienstklopperij, al dacht je soms, dat je er nu uit was als ‘burger’. Ik veronderstel, dat je ook zult kunnen begrijpen hoeveel meer werk er is aan de boekhouding van een fabriek, die maar een onderdeel van een groote maatschappij is, dan bij een op zich zelf staande zaak, waar je alleen maar te maken hebt met de baas, die je dagelijks voor je oogen hebt. Al was het maar alleen, dat je alle stukken in duplo moet opmaken.
Dat je niet eerder een antwoord van mij hebt ontvangen, heeft echter nog een andere reden. Mijn ‘huishoudster’ n.l., waarover ik je de vorige maal een en ander schreef, en aan wie ook door jou eenige regels worden gewijd, was bij het schrijven van mijn vorige brief reeds eenige maanden in blijde verwachting, met het gevolg, dat op 13 dezer ons een dochtertje is geboren. Een heele gebeurtenis, zul je zeggen, en daar heb je gelijk in, hoewel we hier in Indië zijn en dat verandert de zaak. In mijn vorige brief heb ik daarvan nog geen melding gemaakt, omdat ik niet wist, hoe je het geval zou opvatten, en ik van plan was je heelemaal niets mee te deelen, als ik uit je antwoord mocht merken, dat je ‘Dirkslandsch’ in je oordeel was. In dat geval had ik er natuurlijk verder niet meer over gepraat en de zaak had toch het gewone verloop gehad. 't Is moeilijk zulke dingen onbevangen te bespreken, vooral met Hollanders, hoewel het op zich zelf heel natuurlijk is en niet anders dan men kan verwachten. Toen ik wist, dat het zoo was, voelde ik eerst even een kleine spijt, doch heel gauw ging ik er anders over denken. Ik sprak er over met een paar menschen hier en die raadden mij aan de zaak kalm op zijn beloop te laten en te doen wat noodig was, als het groote moment was gekomen. Er was ook iemand, die mij een ander advies gaf, doch dat onderhoud heb ik niet verder voortgezet. We hebben dus precies gedaan als ieder ander doet, n.l. een naaimachine gekocht en veel linnen en kantjes en er werd geconfereerd met alle mogelijke deskundigen en langzamerhand vulde zich de linnenkast met allerlei poppengoed. Zelfs vaders witte pak- | |
| |
ken moesten verdwijnen uit de kast wegens gebrek aan opslagruimte. We hebben een wieg gekocht van rottan met een klamboe en veel tirelantijntjes en toen het nog twee maanden was, naar schatting, heb ik de dokter er bij gehaald, en die zei, dat het nog twee maanden was, waarin hij zich drie weken vergiste,
naar later bleek. Ook was er een dame, de vrouw van de 3de machinist, die zich bijzonder interesseerde voor het geval. Deze dame is n.l. gediplomeerd verpleegster en heeft verstand van die dingen. Langzamerhand begon ik te verlangen naar de komst van die kleine kleuter. Een andere dame uit de buurt, de huishouddame van Reynders, onze 1ste geëmployeerde, (die n.l. gescheiden is van zijn eigen vrouw) kwam ook al veel hier. Bij Reynders thuis waren nog veel bullen van zijn eigen zoontje, die ik allemaal erfde, zoodat we wel uitverkoop konden houden. Deze beide dames zijn allebei in Indië geboren, hoewel van Europeesche ouders, en met Indische menschen kun je veel beter over die dingen praten, vermoedelijk omdat de grootste helft van de Indische maatschappij uit gemengd bloed bestaat. Doch hoe dan ook, al kon je er niet mee praten, ik wensch geen abnormaliteiten meer en het fatsoen en het burgerlijk wetboek, dat weet je. Het was aardig het moedertje bezig te zien en ook was ik zeer blij, dat ze zoo gezond was en tot het laatst toe bijna niet klaagde. Het zijn benijdenswaardige menschen, de Inlanders, uitgezonderd dan het groote contingent, dat aangetast is door ziekten. De kalmte en de totale afwezigheid van bombarie en aanstellerij bij een Inlandsche vrouw is ook verbazend plezierig, hoewel je dat ook alweer niet moet zoeken bij diegenen, die bedorven zijn in groote steden of door veelvuldige omgang met Europeanen, want over 't algemeen is de invloed van Europeanen op Inlanders niet bijzonder gunstig. Hun invloed op vrouwen is zeer zeker slecht, daar ze haar in minder dan geen tijd de allures van een snol hebben aangeleerd. In mijn geval echter was dat alles afwezig: ik heb het buitengewoon getroffen met dit meisje. Zoo vroeg ik haar of ze niet liever trouwen wilde, maar ze zei, dat ze niet inzag, waarom ik met haar trouwen zou. Als ik haar niet meer wilde hebben, dan zou ze wel weggaan, maar voor het kind moest ik
zor- | |
| |
gen, want dat was een Europeesch kind en dat kon niet naar de kampong gaan. Iederen avond gingen we een eindje wandelen, omdat de dokter had gezegd, dat dat zoo goed was, en onder de wandeling liep ze dan maar op haar kinderlijke manier over alles en nog wat te praten, vol trots, dat ze met mij mocht loopen, want nu kon immers iedereen zien, dat haar kindje werkelijk een vader had! Van burgerlijke stand hebben ze geen begrip en daaraan hechten ze dan ook geen waarde. Ze huldigen het zuivere natuurstandpunt: een kind heeft een vader en een moeder en die beiden moeten voor het kind zorgen. Doen ze dat niet, dan zijn ze slecht. Verder gaat hun filosofie van het huwelijk niet.
Op den morgen van den dag, dat het kindje geboren werd, belde ik op kantoor de dokter op met verzoek eens bij mij thuis te gaan kijken, want het vrouwtje had den heelen nacht gekreund en gekermd en over pijn geklaagd. Ik had geen erg, dat het kind zou geboren worden, want het was immers nog drie weken. De dokter kwam tegen 12 uur, zooals dokters gewoon zijn - geen haast - en zei, dat het kind 's avonds zou komen. Even over twaalven kwam ik thuis en vertelde ze mij, dat de dokter was geweest en wat hij gezegd had. Ik had er niet veel verstand van, maar ik zag wel, dat ze vreeselijke pijn had en ze kneep me blauwe plekken in mijn arm. Ik maakte me los van haar en waarschuwde mevrouw Molenaar, de verpleegster, die dadelijk kwam, en die nog geen kwartier in huis was of het kind werd geboren. We waren maar met ons beiden, want ik hield de bedienden buiten. Javanen zijn toch te zenuwachtig bij zoo'n gelegenheid. Later hebben die zich onderscheiden, toen het kindje eenmaal geboren was, vooral onze ouwe baboe, die op haar matje voor de deur van de kamer sliep gedurende de eerste nachten na de bevalling. De dokter kwam toen de kleine er al was, doch al het andere nog gedaan moest worden. Het was gelukkig alles goed in orde en een half uur later sliep het kind al rustig in haar bedje.
Ik ben naar den Assistent-Resident gegaan ‘om de zaak in orde te maken’. Alsof het al niet in orde was! De Assistent-Resident heet Renardel de Lavalette en ik wantrouw alle menschen met dubbele namen. Die zijn me te Christelijk
| |
| |
Historisch. Bij het Korps Genietroepen was een majoor met een dubbele naam, die iemand met een vriendelijk lachend gezicht veertien dagen provoost gaf en dan soms nog daarbij opmerkte, tot meerdere stichting van den delinquent: Het is God, die je straft, soldaat, niet ik! 's Mans naam was de Gaay Fortman en hij is uit een beroemde Amsterdamsche domineesfamilie. 't Was een zeldzame huichelaar. Het deed me dan ook genoegen te bemerken, dat meneer Renardel enz. op zijn tijd niet vies was van een vloek en lang genoeg op promotie gewacht had om zijn ambtenaars-fanatisme kwijt te zijn. 't Is trouwens verwonderlijk zooals de menschen veranderen tegen je, zoodra je geen proleet meer bent in hun oogen. Meneer Renardel had voor dergelijke gevallen een prachtige theorie klaar. Hij noemde datgene wat ik kwam doen geen ‘erkennen’, pardon, hij noemde het ‘adopteeren’. Op het oogenblik was het kind volgens hem een Inlandsch kind en nu kwam ik, als de engel der barremhartigheid, en ontfermde mij over dit Inlandsche kind, dat van niemand was, door het te adopteeren en het mijn naam te geven. Wat een barmhartige Samaritaan was ik! Wie zou ooit gedacht hebben, dat ik weezen of vondelingen zou gaan aannemen als mijn eigen kinderen! Enfin, er werd een stuk opgemaakt en er werd geteekend, dus de zaak was voor mekaar en het kind was officieel van mij. Ik heb het de namen ‘geraldine anna’ gegeven.
Ik moet je verder nog meedeelen, dat het een buitengewoon lief kind is. Ze is op dit oogenblik 11 dagen oud en het is een lust om haar te zien. Misschien ben ik bevooroordeeld, omdat ik haar vader ben, maar andere menschen hebben hetzelfde gezegd: het is werkelijk een buitengewoon mooi kindje. Ze had toen ze geboren werd reeds haar van 2 cM lang, dat nog steeds niet weg is en dat haar moeder met een zacht borsteltje bewerkt met een naadje opzij. Dat staat toch zoo aardig! Haar oogen zijn natuurlijk zwart, daar is het een Indisch kind voor en ook haar haren zijn van die kleur, maar ze is gelukkig blank van vel en ze heeft roode wangetjes, wat zeer zeldzaam is bij kinderen hier. De dokter zegt, dat het een gezond sterk kindje is en dat blijkt dan ook wel, want ze heeft ons nog geen last gegeven. Ook 's nachts
| |
| |
wordt ze hoogstens tweemaal wakker. Ik ben nieuwsgierig of ze 's nachts ook van Roodkapje zal vertellen tegen haar oude lui, zooals ik immers deed, toen ik nog in de kribbe sliep! Aardig is ook, dat ik een meisje heb gekregen, wat ik heimelijk altijd verlangd had. Ik was geloof ik bang van een jongen, omdat ik misschien later ook in de verleiding zou komen hatelijk tegen hem te doen en hem te misgunnen, dat hij van sommige dingen meer verstand had dan ikzelf, wat een vader toch in den loop der dingen kan verwachten, daar iedere generatie zijn voordeel plukt van de verbeterde toestanden op het gebied van middelen ter zelfontwikkeling in zijn eigen tijdperk. Als dit kind een hoofd blijkt te hebben om te leeren, moet ik dan haar kwalijk nemen, dat ze haar talen of haar wiskunde beter kent dan ik, omdat ik in mijn tijd slechts hier en daar te hooi en te gras wat heb opgepikt? Ik hoop, dat ik boven dergelijke kleinzieligheden zal staan en toch was ik bang voor dergelijke conflicten, omdat ik thuis eigenlijk nooit anders gekend heb. Dit neemt niet weg, dat ik de menschensoort, die aan deze hebbelijkheid lijdt, gauw in de gaten heb. Ik heb menschen gekend, die liever de rug van hun paard kapotreden met een nietpassende lichter, dan een nieuwe lichter te koopen en dit alleen omdat het hun zoon was, die hen opmerkzaam maakte op het niet passen van den lichter! Zoo hebben we hier op de fabriek een 1ste en een 3de machinist. De 1ste machinist is een man van theorie met diploma's. De 3de is een man van praktijk met werkhanden. Nu wordt de fabriek gedreven door een motor, die verleden jaar gekocht is voor f 25 000,-. Deze motor is nu geen 5000 gulden waard, omdat hij absoluut bedorven is door verkeerde behandeling. Reden: de man met de diploma's wou op een oogenblik geen goede raad aannemen van de man met de werkhanden, omdat 1ste machinisten het altijd beter weten dan 3de machinisten. Het is in 't algemeen in deze wereld gevaarlijk om iets te
weten of te kunnen, want daar kunnen de menschen niet tegen. Beter is het je van den domme te houden en zelfs van tijd tot tijd eens onderdanig om raad te vragen, al is het ook in een affaire, die je volkomen duidelijk is.
Ik heb met veel genoegen gelezen, dat ook bij jullie binnen- | |
| |
kort een jonge wereldburger of burgeres zal arriveeren. Ik hoop, dat alles even goed van stapel zal loopen als hier en dat je er veel plezier van zult mogen bleven. Jammer, dat we bij al die gewichtige gebeurtenissen zoo ver van elkaar zijn en dat we langzamerhand niets meer van elkaar afweten, wat betreft die kleine huiselijke gevalletjes, die tezamen het groote leven opbouwen. Het is goed voor een jongmensch de wereld in te gaan; vooral hier in Indië is nog plaats voor velen. Doch ook is het waar dat ieder, die zijn land verlaat, toch veel opoffert en veel mist en dat het jaren duurt, voordat men eenigszins verzoend raakt met alles, wat men opgegeven heeft en met zijn nieuwe land. Ik voor mij heb te veel doorgemaakt om niet van Indië te houden, waar men ten slotte iets voor mij gedaan heeft en waar men tenminste van mijn werkkracht wil gebruik maken. Maar dit neemt niet weg, dat ik slechts een Hollandsche courant of tijdschrift behoef op te pakken om te voelen wat ik mis en dat ik me, evenals zooveel anderen hier, er op moet toeleggen niet te denken aan het land van mest en mist, want dan krijg je het dikwijls te benauwd. Niet dat ik heimwee heb naar Flakkee, verre van dat, maar ik heb heimwee naar die smalle strook van West-Europa, waar de bron is van alle Europeesch leven op de wereld en waar wij toch eigenlijk allemaal thuishooren.
Van de week was hier in de soos een voorstelling door Anna Klaassen, een dame, die ik vroeger gekend heb onder den naam van Anna Wensma-Klaassen, doch tot den vrijgezellenstaat schijnt te zijn teruggekeerd. Ze was nog even dik en joviaal als vroeger, dat wel. Vroeger was ze aan het officieele tooneel, maar tegenwoordig behoort ze tot de z.g. ‘levensliederlingen’, welk bedrijf haar vrij goed afgaat, dat moet ik zeggen. Ze heeft een mooie stem. Ze was pas in Indië en had al gezongen op Batavia en Soerabaia, maar het schijnt, dat ze ook de binnenwateren afpolst, teneinde niets van de vangst te missen. Nu, daar kom je dan ook naar Indië voor! Maar toen ze daar zoo zong, allemaal Amsterdamsche en zelfs Rotterdamsche liedjes, met het dialect zoo frisch en kersversch geïmporteerd, toen had ik eigenlijk spijt, dat ik gekomen was, want ik kan er niet goed tegen
| |
| |
dat te hooren. Ik vind, dat je zoo duidelijk voelt, wat je in al die jaren gemist hebt, dat je jezelf een kaffer toeschijnt en dat je tegenwoordig leven eigenlijk een nutteloos en doelloos geploeter is, zoodat je werk je gaat toeschijnen dwangarbeid of zooiets te zijn, dat iemand verricht in een verbanningsoord. Hoewel ik aan den anderen kant bedenk, dat je op Flakkee Anna Klaassen al evenmin zult te hooren krijgen. Een van de oudste planters van Banjoewangi, die hier al veertig jaar is en die nooit meer naar Holland teruggaat, doch die Amsterdammer is gebleven in hart en nieren, zat met de tranen op zijn gezicht naar al die onvervalschte Hollandsche vroolijkheid te luisteren en al kon hij zich niet zoo goed uitdrukken, dit merkte ik wel, dat hij zichzelf toch eigenlijk een arme stakker vond, die heel wat in zijn leven gemist had, al ging hij dan ook na afloop in zijn eigen auto naar huis. En hij was de eenige niet, die dat gevoel had, doch velen willen dat niet bekennen en worden zelfs boos als je praat zooals ik nu schrijf. Dat zijn de Filistijnen en de Idealisten, zooals Shaw ze noemt. De eersten zeggen: ‘dit leven is goed genoeg voor mij’ en de tweede soort zegt: ‘wij vervullen in Indië een grootsche taak! De toekomst van een gansche natie, ja van een half werelddeel is in onze hand en het nageslacht zal ons rekenschap vragen enz. enz.’. Maar de menschen, die eerlijk durven zeggen: ‘Wij hooren hier niet en hoe langer we hier blijven, hoe meer we degenereeren. Ons verblijf hier heeft geen ander doel dan bezit vergaren, dat rechtens aan anderen toekomt’, zulke menschen tref je maar zelden aan. Maar op een avond als van de week valt het sommigen op, dat men niet ongestraft in den Oost zich rijk gapt en dat er nog andere waardevolle dingen in het leven zijn dan geld alleen, zonder welke men nimmer volmaakt geleefd kan hebben!
Van geld gesproken: ik moet je nog feliciteeren met de erfenis, al was het maar om je te zeggen, dat ik het je van harte gun, en dat ik hoop, dat het zal bijdragen om je los te maken van de tirannie. Want dat bezit van dat beetje geld, het jaarsalaris van de minste employé in Indië, zal je ontzaggelijk in de achting doen stijgen. Maar het is er dan ook achting naar! Die soort van achting ondervind ik op het oogenblik ook
| |
| |
dagelijks van de zijde van menschen, die me niet aankeken, toen ik nog assistent was en niemand vermoedde, dat ik zoo vlug hoofdboekhouder worden zou. Wat de menschen in je vereeren is niet je persoon, doch het ambt en daarmee weer het salaris, dat je per ultimo opstrijkt. Wie je zelf bent of wat je denkt kan hun heel weinig schelen. Gewoonlijk hebben ze ook niet de noodige menschenkennis of menschenmin om zich te verdiepen in het toch zoo interessante vraagstuk, vanwaar je komt en hoe je geworden bent, wat je bent. Zoodra je eventueel je ontslag zou krijgen, zou niemand je dan ook meer aankijken. En het meest ontstellende van dit alles is voor mij, dat ik deze karaktertrekken, die in den grond laag en afschuwelijk zijn, ontdekt heb bij mijn eigen ouders. Dat zelfs je eigen naaste familie je met den nek aanziet en je ergens wegstopt, waar dan ook, zelfs al weten ze, dat er groote kans is, dat je formeel naar de verdommenis gaat, zoodra je niets bezit of zelfs maar niet in staat bent den schijn daarvan op te houden, dat is wel uiterst geschikt om den mensch zijn geloof in zijn soortgenooten te doen verliezen. De schijnbeschaving van onzen tijd zien we vooral in groote dingen, zooals de pas beëindigde oorlog, maar we zien haar ook telkens weer in onze onmiddellijke nabijheid, in het kleine kringetje, waarin we leven, lederen dag weer moet ik lachen als ik de holle verwaandheid zie van alle mogelijke menschen, die zelfs van de meest elementaire beschavingsbegrippen ontbloot zijn. En waar zijn ze nu eigenlijk zoo trotsch op. Joost mag het weten. Ik denk dikwijls aan Multatuli (voor wie ik entre nous niet meer zoo'n eerbied heb als vroeger, tenminste wat zijn betrouwbaarheid als geschiedschrijver aangaat. Als letterkundige vind ik hem nog altijd een groot kunstenaar) waar hij ons Droogstoppel teekent. Hoe dikwijls ontmoeten we dienzelfden Droogstoppel in het leven! Ik ontmoet hem dagelijks, mag ik wel zeggen, de godsdienstigheid
van den Amsterdamschen Droogstoppel er buiten gerekend. Dagelijks hoor ik hem zeggen (ik bezit het boek niet meer, dus ga ik af op mijn geheugen): Zeventien jaar bezoek ik de beurs en ik durf zeggen, dat ik geacht ben bij mijn pilaar! Als ze iemand roepen, die ervaring heeft, dan kan ik naar voren
| |
| |
komen! Ik heb al wat huizen zien vallen! Er gaat veel bij ons om. Met ons dertienen zijn we op kantoor. En Busselink & Waterman, dat zijn ook makelaars in koffie, maar het zijn knoeiers, meneer, en ik geef U hun adres niet. Je moet door een nauw gangetje om er te komen en de dochter van Busselink & Waterman is weggeloopen, omdat het knoeiers zijn, meneer! Ik ben een fatsoenlijk makelaar, Last & Co, Lauriergracht 37, en de Schrift is me heilig! Waarheid en gezond verstand, dat is wat ik zeg!
En dan als hij Sjaalman ontmoet:
De man had geen overjas aan, ziet U, en ik vroeg hem hoe laat het was en hij wist het niet! Altijd een slecht teeken, als iemand niet weet hoe laat het is! Ik had mijn pels aan. Hij liep met me mee en praatte maar door, maar, lieve hemel, hij had geen overjas aan en hij wist niet hoe laat het was! Bij de Kapelsteeg zei ik: Neemt U niet kwalijk (want ik ben altijd beleefd) maar hier moet ik in, en ik ging de Kapelsteeg door, hoewel het eigenlijk niet fatsoenlijk is, om door de Kapelsteeg te gaan. Maar geen overjas en hij wist niet hoe laat het was!
Zeker, zeker, van menschen zonder overjas maak je je zoo vlug mogelijk af, zelfs op gevaar af van iets te doen, dat je goeden naam in opspraak zou kunnen brengen. De Droogstoppels zijn nog even talrijk als in Douwes Dekkers tijd.
20 September
Zooals je ziet is er een kleine pauze ontstaan tusschen het oogenblik, waarop ik onlangs eindigde en dat waarop ik thans weer begin. Verleden Zondag heeft n.l. mijn kleine meid den geheelen dag gehuild, omdat ze niet kon poepen en ze maakte zoo'n misbaar, dat we geen van beiden iets anders hebben kunnen doen, dan met haar optrekken. Ten slotte heb ik de hinderlijke massa langs kunstmatigen weg eruit gekregen, waarna de rust hersteld was. Ze maakt het uitstekend en ze kent me bepaald als ik thuiskom. Ze is nu ruim vijf weken en reeds te klein geworden voor het badkuipje, dat we aanvankelijk voor haar gekocht hadden. Alle menschen bemoeien zich met haar. Ze is al op visite geweest bij mevrouw Ten Seldam en bij de vrouwen van de andere
| |
| |
collega's en haar moeder is daardoor natuurlijk zoo trots als een haantje. Het goeie kind begrijpt niet, dat de meerderheid van die Europeesche ‘dames’ haar nauwelijks het bezit van het kind gunt en nog minder, dat ze door mij behandeld wordt alsof ze een Europeesche ‘dame’ was. Er zijn werkelijk nog van die menschen, die denken (en die dat soms ook nog tegen haar zeggen), dat ik in de toekomst dat kind van haar moeder zal afnemen, teneinde het te beschermen tegen de verderfelijke invloeden, die van die moeder uitgaan en het de zegeningen van de Europeesche ‘beschaving’ te doen deelachtig worden. Zulke dingen nu maken me helsch, als ik ze tenminste te weten kom. Ik heb toch al zoo'n haat tegen het kwasi-gedistingeerde zoodje, dat de ‘Europeesche samenleving in Indië’ heet en waarin je de grootste scharrelaars en de meest-banale wijven aantreft (zie ‘Tropenadel’), menschen, die van geen toeten of blazen weten en vroeger misschien handel dreven in lange turf en kachelhout. Ik ben nog steeds geen lid van hun soos, noch kan ik meedoen aan hun vredefeest, noch hun bioscoop bezoeken, waar ze aan verslaafd zijn en waar ze zitten te genieten bij de opvoering van een verhaal uit een dubbeltjesroman, gespeeld door Amerikanen met lange kinnen en lange bovenlippen en gladgemangelde haren en onberispelijke vouwen in hun broek. Als ik dan bemerk, dat zulke kunstkenners laag neerzien op een braaf en zich uitslovend kind, word ik heelemaal geneigd me af te zonderen, hetgeen ze je dan nog kwalijk nemen. Je hebt hier in dit land van die gezellige ‘kringen’, van die reuzekringen, die over en weer bij mekaar op de thee komen en whiskey-soda drinken en eindeloos praten over hun evenmenschen en over de zaken, zijnde deze de eenige onderwerpen, die ze goed machtig zijn. Als je daarin verward raakt, in die kringen namelijk, dan heb je in minder dan geen tijd
‘vrinden’, maar ook in minder dan geen tijd word je belasterd en bekritiseerd. Nu is er niet veel gevaar, dat ik ooit mezelf in die kringen zal laten opnemen. Evenals in Amerika heb ik nog bijna geen menschen aangetroffen, die niet geldverdienen als het hoogste beschouwden. De Inlander, hij moge dan gebreken hebben, wordt alsof het vanzelf spreekt belasterd en bespot en
| |
| |
uitgezogen. Hun bedienden vragen ze 's avonds om 11 uur nog diensten (wat trouwens ook bij de ‘deftige klasse’ in Holland het geval is) en zonder zich te geneeren vallen ze dood op een cent waar het erop aankomt de menschen te betalen, ook al verdienen ze zelf honderden per maand. Tegenover een Inlander is alles geoorloofd. En dat zulke menschen desnoods ook hun eigen rasgenooten er onder helpen behoeft geen betoog.
Degene, die ik graag mag lijden, is (wonder boven wonder) mijn baas. Het is alleen maar jammer, dat we hem niet zullen houden, want als ik me niet vergis, zal hij uit den dienst van Insulinde ontslagen worden. Voor zooiets moet je in den Oost zijn! Ik heb je vroeger reeds over hem geschreven en heb je toen meen ik eenigszins een schets van zijn karakter gegeven. Hij is ruw aan de oppervlakte, maar vanbinnen is hij van goud, en wat ik vooral zeer in hem op prijs stel: hij weet wat en hij kent wat. Maar in Indië, waar de grootste uilen de mooiste baantjes hebben, geeft je dat niet veel. Feitelijk kun je beter een stommerik zijn en van tijd tot tijd onderdanig voorlichting vragen bij de hooge heeren en wat vooral van veel belang is: geef geen soesah. Dien geen rapporten in, die kritiek bevatten, en wijs niet op verkeerde toestanden, want dan geef je de hooge heeren soesah. Beter is het de mossels te bedekken en, zooals Multatuli reeds heeft aanbevolen, rapporten indienen over rustige rust. ‘Rustige rust’, dat is wat ze hebben moeten.
In het begin van dit jaar is er een nieuwe vertegenwoordiger benoemd. Lang is er over gedacht, wie ze daarvoor zouden nemen. Vooral met de slechte telegrafische verbinding met Holland duurden de beraadslagingen nogal lang, maar eindelijk dan werd bekend, wie de gelukkige was. Benoemd werd de heer M.H. Damme, tot dat oogenblik hoofdinspecteur van de Staatsspoor in Indië. Damme is ingenieur en heeft geen verstand van handel. Op het oogenblik bemoeit hij zich nog steeds niet met handelszaken. Hij heeft alle fabrieken bezocht en overal erg deftig gedaan en bij niemand vertrouwen gewekt. Dat kon dan ook bezwaarlijk met het oog op zijn reputatie bij de SS. Voor de lagere ambtenaren bij de SS, vooral de Inlandsche, is hij op zijn
| |
| |
manier zoo kwaad niet geweest. Hij heeft n.l. gezorgd voor woningbouw en pensioenregeling, doch alles nogal berekend op de groote klok. Maar voor de hoogere ambtenaren, vooral diegenen onder hen, die ook het ingenieursdiploma bezaten, is hij steeds de kwade geest geweest. Hij had er verbazend het handje van om menschen er uit te werken, ook al toen hij nog geen hoofd van het bedrijf was, en deze slachtoffers werden dan bij voorkeur vervangen door... officieren. Zoo is het bij de SS meermalen voorgekomen, dat een ingenieur ergens werd uitgedrukt en in zijn plaats een luitenant van de infanterie werd benoemd. Ik vertrouw, dat je de doorsnee mentaliteit van dergelijke menschen voldoende bekend is, zoodat ik daarover niet behoef uit te wijden. Het te Breda gegeven onderwijs mag prachtig zijn voor het leger, voor alle andere takken van arbeid is het beslist onvoldoende. Ik ben in de gelegenheid geweest om dit op te merken bij de Genie, dat dan nog het meeste studie-wapen mag geheeten worden. Om kort te gaan, toen de heer Damme van de SS weg was, verscheen er in het Soerabaiaasch Handelsblad een serie artikelen, waarin zijn optreden bij de SS zo werd afgekamd, dat er van zijn reputatie van groote meneer niet veel overbleef. Deze artikelen waren geteekend door den schrijver (dus geen aanval van achteren) en je stond versteld van het aantal namen van bekende menschen, die daarin voorkwamen en die allemaal op een of andere manier door den heer Damme weggewerkt of achteruitgezet waren. Sommigen van die menschen hebben het in het particuliere of andere takken van gouvernementsdienst al weer ver gebracht en waren zoo vrij tegenover de hooge oomes, dat ze allerlei inlichtingen hadden durven geven aan den schrijver van de artikelen. Je begrijpt hoe hoopvol het personeel van Insulinde was gestemd bij die lectuur. Bij Insulinde zijn ook eenige personen als administrateur werkzaam, die vroeger een lat achter zich aan hebben gesleept en dat is dan ook voor de insiders
wel te merken aan hun zaken. Ook de secretaris van den vertegenwoordiger, De Vaynes van Brakel Buys, is een gewezen kapitein van het O.I. leger. De heer Ten Seldam nu, die van de Handelsschool komt en o.a. jaren in het bankiersbedrijf heeft gezeten en
| |
| |
dus doorkneed is in handelsaangelegenheden, moet zich dagelijks ergeren aan de wijze van werken van die heeren. Zoo heeft hij uitgerekend, dat de superintendent, de man die de leiding heeft van den opkoop van grondstoffen, de maatschappij in een jaar tijd door stommiteit bij het sluiten van contracten met Chineezen een schade van ¾ ton berokkend heeft. Zulke dingen rekent hij niet alleen uit, maar hij schrijft ze ook naar Bandoeng. Zoo heeft hij kritiek geleverd op de inwendige controle van de maatschappij en bewezen, dat employé's voor duizenden kunnen stelen als ze oneerlijk willen zijn. Wat dan ook al meermalen gebeurd is. Al deze correspondentie komt de directie in Amsterdam ook te lezen en dat is de oorzaak van de verbittering van de heeren in Bandoeng. In den heer Damme hebben deze lui, die het zoo jammer vinden, dat ze geen korpsrapport meer kunnen houden, nu de ware redder gevonden. Er is slechts op een gelegenheid gewacht om hem de slag te geven en die gelegenheid hebben ze onlangs gevonden. Een machinist, die onbekwaam was voor zijn werk, iederen morgen te laat kwam, ledikanten en kasten enz. liet maken uit materiaal van de fabriek en op allerlei andere manieren gegapt heeft, die bovendien een beest was voor alle menschen, die met hem werken moesten, zoowel Europeanen als Inlanders, en die ten slotte door Ten Seldam geschorscht was, in afwachting van de beslissing van Bandoeng, werd gehandhaafd en overgeplaatst naar een veilig plekje, terwijl de heer Ten Seldam naar aanleiding daarvan de beschuldiging naar het hoofd kreeg van niet te kunnen omgaan met personeel en door de groote heer werd voorgedragen voor ontslag. Reynders, ikzelf en een 3de machinist hebben allen een brief naar Bandoeng geschreven, waarin de zaak werd uiteengezet, omdat we wel vermoedden, dat Ten Seldam het zou moeten ontgelden, maar het heeft niet geholpen. Er is nog geen bericht uit Amsterdam, ten minste niet hier op Banjoewangi, maar de baas zelf heeft al
gesolliciteerd naar iets anders en is dan ook reeds in besprek met de Javasche Bank. Ik hoop van harte, dat hij slaagt en dat hij een baan krijgt, waar hij driemaal zooveel verdient als hier, al was het maar om te demonstreeren tegen die bureaucraten op Bandoeng.
| |
| |
Ik ben hiermee zoo'n beetje ‘au bout de mon latin’. We zullen het er tenminste maar voor houden, dat deze brief lang genoeg is. Ik hoop, dat je hem in gezondheid mag ontvangen en dat je me goede berichten terug kunt zenden, ook omtrent de aanstaande vermeerdering van je gezin. Als je zoo'n lief kindje krijgt als wij, dan ben je gelukkig. Ik loop tegenwoordig 's avonds en 's morgens, als het nog koel is, steeds een beetje met haar voor het huis op het gras en dan komen steeds de noodige menschen haar bewonderen. Ook Inlanders zijn aardig om te zien bij kinderen. Omdat dit kind nu blank is, blanker dan hun kinderen, hebben ze daar een bizonder soort vereering voor. Inlanders willen allemaal blank zijn. Als ze blank konden worden door het afhakken van hun pink, liep heel Indië vol menschen met afgehakte pinken. Ook halfbloeds zijn van die richting. Het is wel treurig eigenlijk als iemand zoo weinig hoogloopt met zijn eigen ras. Mijn dochter is mooi blank en ik denk wel, dat ze zoo blijven zal, hoewel het niet verschrikkelijk is als een Indisch meisje een beetje donker getint is. In Holland vinden we dat zelfs wel mooi. Van meer belang is het, dat ze vrij is van Indische streken, waaronder vooral behoort het geloof aan allerlei spoken en voorteekens en het gemis aan openhartigheid, wat je veel aantreft bij Indische menschen. Ik zal alles in het werk stellen om dat te voorkomen en ik weet zoo goed als zeker, dat het moedertje me daarin zal helpen, want die is in haar denken en doen nog Europeescher dan ikzelf bijtijden. Als je zelf een kleine hebt raad ik je aan het kind zooveel mogelijk vrij te houden van den invloed van het calvinisme, dat in Holland zoo velen geestelijk lam slaat. Vertel hem niets van de kerk en van bidden en van Jezus enz. want er is niet wat meer huichelarij aankweekt dan die voor kinderen absoluut onbegrijpelijke dingen, afgezien nog van de vraag of er iets goeds in schuilt, wat ik sterk
betwijfel. De kleine Liesje van de baas, die acht jaar is, vroeg indertijd aan haar vader, wie nou eigenlijk God was, waarvan ze had gelezen in een braaf boekje. Haar vader zei daarop dat: ‘God, dat was een ouwe heer met een lange witte baard’. En wie was Jezus? ‘Jezus, dat was de zoon van de ouwe heer’. Nu onlangs had Liesje een
| |
| |
vriendinnetje op visite met wie ze samen alweer in een boekje aan 't lezen was, waarin van God voorkwam. Het vriendinnetje, die ook nog nooit van hem gehoord had vroeg aan Liesje, wie of dat toch eigenlijk was. Ja, zei Lies, ze wist het ook niet precies, maar ze had het al eens aan vader gevraagd en die zei, het was die ouwe heer met een lange witte baard. Daarbij maakte ze dan dezelfde beweging van langs een baard strijken, die haar vader indertijd bij zijn godsdienstonderwijs gegeven had. En Jezus? Jezus, dat was nou z'n zoon! En volkomen tevreden werd er na deze opheldering verder gelezen. Ik kan me op het gebied van theologie niets rationeelers denken dan deze opvatting en hoop het in de toekomst toe te passen.
Ten slotte deel ik je nog mede, dat ik erover denk te gaan trouwen. Bij nader inzien vind ik, dat al is het kind nu erkend en gewettigd enz. het toch ingeval ik eens doodging beter zijn zou voor moeder en kind, als we getrouwd waren. Dus ben ik van plan daarvan werk te maken en dan binnenkort dat in orde te maken. 't Is maar een bloote formaliteit natuurlijk, want aan de verhouding verandert het niets.
Doe mijn groeten aan Oome Hannes en Jan Vreeswijk. Den laatsten zal ik trachten te schrijven, hoewel ik al zoo lang wegben en eigenlijk alle contact met hem verloren heb. Ik moet in zooveel uitleggingen vervallen en ik heb daarvoor geen tijd. Oome Hannes heb ik nog steeds niets gestuurd, ik heb ook zooveel onkosten gehad met al dat meubilair het eerste jaar en daarbij nog het kind, dat ik blij ben als ik geen beeren heb. Bij de zaak heb ik f 500, - schuld. Maar met Nieuwjaar krijg ik ongeveer f 800, - gratificatie, dus kan ik meteen afbetalen. Dan ga ik ook met verlof naar de heerlijke Preanger waar mijn vrouwtje vandaan komt, die daarnaar vreeselijk verlangt. 2 dagen met de trein! Of ik over vier jaar naar Holland kom is nog niet zeker. Op het oogenblik zou ik niet gaan al werd mij het geld en de vacantie geboden. Ik heb geen verlangen naar Holland, tenminste niet op het oogenblik. 't Kan nog komen. Ook is het bij Insulinde zoo veranderd, nu de goeie menschen dood zijn, dat ik wel eens weg zou kunnen gaan en dan zal de verlofskwestie daardoor ook anders worden. Dit laatste
| |
| |
hoop ik echter niet en daar is voor het oogenblik nog geen sprake van. Maar als Ten Seldam een goeie baan krijgt en hij wil mij bij zich hebben als boekhouder of wat ook, dan kan het wel gebeuren, dat ik ga, want een baas, waarmee je kan opschieten is een zeldzaamheid en dat is in den Oost alles waard. En met Ten Seldam kan ik wonderwel samenwerken en buiten de fabriek is hij als een intieme vriend. Jammer dat zoo'n man nu weer wegmoet door toedoen van de verzamelde nullen.
Portretten heb ik nog niet. Ze zijn duur in Indië en dan gewoonlijk nog slecht. Maar als de blauwe het kan trekken, dan zal ik binnenkort eens een fotografietje laten maken van Dientje, dan kun je zien hoe ze er uitziet.
Het beste met jullie beiden en veel voorspoed in de zaken. Je broer,
Wim.
|
|