Hoofdstuk XXII.
Geef ons heden ons dagelijksch brood.
De levensmogelijkheden van den gemiddelden Japanner zijn te laag voor een wereldrijk, dat zijn naam, Dai Nippon, aan de zon dankt.
Toch is Japan doordrenkt van luxe-elementen der Westersche beschaving. Sociale hygiëne is er één van.
Helaas: nu is de kindersterfte ontstellend gering geworden en dreigt de rust in de Stille Zuidzee onder den druk van Japansche overbevolking te worden gestoord. In 1926 wierp Amerika met zijn immigration act een wal op tegen Japansche invasie. Protesten stoven over den Pacifieken Oceaan. Doch de heer Coolidge haalde de schouders op.
De heer Coolidge vangt thans vischjes in de wateren van zijn particulier domein, evenals Monsieur Briand, die over Pan-Europa droomde en zich nu, met den heer Coolidge, gereed dient te maken voor een spoedig op handen zijnde verwijdering uit de gereedschapskist der voorzienigheid.
Soms laat de heer Coolidge zich nog fotografeeren, zittend in het gras voor de jongenstribune bij een voetbalmatch. Het is met het oog op het verspreiden van anecdoten. De heer Coolidge werkt aan zijn anecdoten. Hij voorvoelt zijn naderend einde. En intusschen zit Hollywood verlegen om Japansche en Chineesche figuranten voor films ‘on a Shanghai theme’.
Krakend storten de bastions van de Woesoengforten in. De mond van den Jangtse leidt als een megafoon de donderslagen naar buiten. In den mond van de Wangpoe, waar de Japansche kruisers te vuren liggen, glijden Chineesche visschersbooten