Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
opgeregt, om in Amerika te handelen, had den eenige schepen gezonden naar Gujane en naar Virginie, welk laatste gewest zy meenden eerst ontdekt te hebben; wanneer zy 't deezen naam, zo veel betekenende als Maagden-Land, ter eere van Elizabet, die toen over hen regeerde, gegeven hadden. Doch hunne eerste onderneemingen slaagden ongelukkiglyk. Zy gaven nogtans den Ingezetenen der Vereenigde Gewesten, met naame den Hollanderen en Zeeuwen, sterke gelegenheid, om te denken aan de opregting eener nieuwe Westindische Maatschappye, in deeze Landen. Eenige ryke Koopluiden hadden een Ontwerp opgesteld, volgens welk, deeze Maatschappy, voor zesendertig jaaren Oktroi verkreegen hebbende, door de algemeene Staaten, met twee tonnen schats, jaarlyks, zes jaaren lang, ondersteund worden zou, en voorts bestierd, omtrent op dezelfde wyze, als de Oostindische Maatschappy bestierd werdtGa naar voetnoot(z). Ernstelyk werdt dit Ontwerp voorgestaanGa naar margenoot+ van veelen, dryvende ‘dat men, den oorlog naar Amerika overvoerende, den Spanjaard aantasten zou, daar hy zwakst was, en van waar hy, nogtans, zyne meeste inkomsten kreeg. Dar een groot deel van Amerika, zig strekkende naar beide de poolen, nag onbekend was. Dat een ander deel, van 't Eiland Trinidad tot aan de middellyn, onbeheerd lag. Dat de Spaansche bezettinge, | |
[pagina 228]
| |
in het overig gedeelte, ver van een lagen, en ligtelyk te bemagtigen zouden zyn. Dat de Landzaaten in Amerika, verbitterd op de Spanjaarden, geheele Legers zouden uitleveren, die men, met voordeel, zou konnen aanvoeren tegen den vyand. Dat men zelfs het menschdom dienst kon doen met her voortplanten des waaren Christelyken geloofs, onder zulke woeste volken.’ Maar anderen bragten hiertegen in ‘dat de oorlog, met naame ter zee, aan menigvuldige zwaarigheden onderhevig was; waarvan de togt van Van der Does een tastbaar voorbeeld uitleverde. Dat de Spanjaard, schoon, tot hiertoe, schier altoos, ongelukkig ter zee, geschaapen stondt, meer ervaarenis in zeekrygen te bekomen, gelyk de onzen, door den tyd, bedreevener geworden waren in den oorlog te lande; waarop zy, in't eerst, weinig roem draagen konden. Dat het te groot een werk was voor veertig schepen zulk eene ongemeten' zee te bezetten, alwaar havens en reeden geslooten waren, en de toevoer, ja het water zelf, in korten tyd, ontbreeken zou. Dat wel niet alle Plaatsen bezet waren door de Spanjaards, maar alle zulken, ten minste, daar winst te doen, en wat te haalen was, of daar men bekwaamst kon landen. Dat men, geland zynde, nog een Leger zou moeten hebben, om de Spaanche regementen te verdryven: 't welk, indien 't al, van hier, kon worden | |
[pagina 229]
| |
overgevoerd, het uitrusten eener tweede Vloote vorderen zou, om Spanje te besluiten, op dat van daar, geen nieuwe onderstand kwame: al het welke zo zwaare kosten zou vereischen, dat de middelen der Koopluiden niet alleen; maar de middelen van den gantschen Staat, daartoe, te kort schieten zouden. Dat men, te vergeefs, bouwde op 't bondgenootschap der Amerikaanen, die van geene trouw wisten, en tegen welken zelven, men zig, door sterkten, zou moeten verzekeren. Dat alle vreemdelingen by hen gehaat waren, en sommigen zig met menschenvleesch verzadigden. Dat de Ingezetenen van Azie veel beschaafder waren, en dat men, nogtans, ook daar, de vriendschap hadt moeten verwisselen in eene soort van dwinglandy; door veelerlei trouwloosheden en verraaderyen geperst zynde; waaruit, ligtelyk, af te neemen was, wat van de verbonden met de wildste volken des aardbodems te wagten zou zyn.’ Op deeze wyze, spraken toen van de vaart op Westindie zulken, die de Vredehandeling, onlangs wederom op het tapyt gebragt, zogten te vorderen, met naame de Advokaat Oldenbarneveld, die, ligtelyk, voorzag, dat het opregten eener Westindische Maatschappye den oorlog moest doen duuren; waartoe anderen, meer dan hy, geneigd waren: 't welk deezen sterk deedt dringen op de uitvoering van het gemaakt ontwerp. Doch 't behoefde den voorstan- | |
[pagina 230]
| |
deren der Vredehandelinge niet veele moeiteGa naar margenoot+ te kosten, om 't werk te doen haperen. De naaryver der Steden, die, elk om't zeerst, de uitrusting zogten naar zig tetrekken, was zo groot, dat men ligtelyk eene spaak in 't wiel kreeg. Ook verklaarden eenigen zig vierkant tegen een Oktroi, waarby het haalen van Zout uit Amerika bepaald zou wordenGa naar voetnoot(a); schoon deeze handel, door 't neemen van verscheiden' schepen en door de laage pryzen van 't Zout, nu genoegzaam geheel vervallen wasGa naar voetnoot(b). De opregting der Westindische Maatschappye bleef dan, nog eenige jaaren, agter. De draad der geschiedenisse leidt ons nu, van zelve, tot het verhaal der Vredehandelinge, van welke wy gewaagd hebben; die, in haar beloop en uitkomst, naauwlyks wedergade gehad heeft, onder de handelingen, in welken onzen Staat immer is ingewikkeld geweest. Doch deeze stof is te gewigtig en te uitgebreid, om, binnen de enge perken van dit Boek, beslooten te worden. |
|