Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIV.
| |
[pagina 179]
| |
draagen worden.’ Voorwaarden, op welken men zig, in vroeger' tyd, gaarne, zelfs met Spanje, zou hebben willen verdraagenGa naar voetnoot(n). Anderen rieden, daarentegen; ‘dat de Nederlanden zig behoorden af te scheiden van den Huize van Oostenryk, alzo de Aartshertogen slegts eenen ydelen naam van Heeren hadden, en geheellyk afhingen van Spanje, dat, door langdunrigen oorlog uitgeput, zyne eenige hoop stelde op de schatten der Indien, welken nu ook naar de Vereenigde Geweslen begonden af te vloeijen. Dat zy zig liever allen behoorden te begeeven onder Frankryk, welk gelegen was, tot hunne bescherming, hun hunnne voorregten zou laaten genieten, en, volgens de Salische wet, voor altoos, verzekeren van wettige Vorsten.’ En alzo deeze raad meest dell Aartshertoglyken Nedetlanden betrof, daar alles Roomsch was, werdt deeze gezindheid, byzonderlyk, vermaand, ‘haaren Godsdienst, onder Frankryk, vry te komen oefenen, alzo dezelve uitgerooid zou worden, zo de Vereenigde Staaten overwinnaars bleeven, gelyk, onder het zwak gebied der Aartshertogen, beroerd door twintig muiteryen, te dugten was.’ Wederom vondt men 'er, die dreeven‘dat men, om een einde ‘van den oorlog te maaken, den Vereenigden Gewesten de vryheid behoorde te verkoopen: 't welk men niet oneerly | |
[pagina 180]
| |
hieldt, voor de Huizen van Bourgandie en Oostenryk, die toch, by koop, aan eenigen der Nederlanden geraakt waren,’ Door alle welke redenen, de gemoeden eenigszins voorbereid werden, tot de Vredehandeling, die, twee jaarenGa naar margenoot+ laater, aangevangen werdt. Ondertusschen, ontbrak het, in de Vereenigde Gewesten, ook niet aan schristen, die den Landzaaten de Vrede, ernstelyk, ontriedenGa naar voetnoot(o). En was hier, tot nog toe, niemant, uitgenomen eenige weinigen, die aan 't roer der Regeeringe zaten, en de geheimste raadslagen hielpen beleiden, die niet alle hoop op dezelveGa naar margenoot+ verwierp. In welke gedagten, elk verslerkt werdt, door de Hijlorie der Nederlandsche Oorlogen van Euerhard van Reyd, die, omtrent deezen tyd, in 't licht gegeven strekte, om beide Room schgezinden en Hervormden te waarschuwen, tegen de trouwloosheid en listigheid der Spanjaarden enGa naar margenoot+ OostenrykschenGa naar voetnoot(p). De algemeene Staaten zelven, in 't volgende voorjaar, door den Keizerlyken Gemagtigde, Maximiliaan Cochy, wederom verzogt, om vrygeleide voor eenige aanzienlyke Duitsche Gezanten, die van vrede zouden komen handelen, antwoordden, eert op 't einde van Bloeimaand ‘dat zy nimmer eene waare en verzekerde vrede, met behoudenis van hun Gemeenebest en van hunnen Godsdienst, zouden afslaan; doch dat | |
[pagina 181]
| |
deeze, van Spanje, noch van de Aartshertogen, die door Spanje beslierd werden, te verkrygen was, Dat hun nog heugde, welke nadeelen hadden voorgaande Vredehandelingen hadden toegebragt, zonder dat de Keizer en't Rykhen daarvoor hadden konnen hoeden. Dat zy niet gezind waren, hunne vryheid, die, by Koningen en Vorslen, reeds voor wettig erkend was, op te offeren aan eenen schyn van vrede. Dat zy zig dikwils genegen getoond hadden, om met de andere Nederlanden, in onderhandeling te treeden; doch dat men, hoe klein een gezag de Aartshertog over dezelven hadt, bespeuren kon, aan 't bewind over den kryg, welk, uit Spanje, aan Spinola, eenen vreemdeling, was opgedraagen. " En naarde'maal, van's Keizers wege, ook wederom vergoeding der geleenden schade en herlevering der bezette Plaatsen gevorderd was, schroomden de Staaten niet, te zeggen, dat zy, omtrent het eersle, allen redelyk genoegen geeven zouden; doch tot het laatfle, nag niet gezind waren : allerminst nu, daar Spinola zig bereidde, tot eenen togt naar den Rynkant. 't Bewaaen der ingenomen' Plaatsen strekte ook, zeidenze, tot heil van Duitschland, dat zig herinneren mogt, wat het, voor deezen, van Mendozas volk geleeden hadtGa naar voetnoot(q).’ |
|