Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX.
| |
[pagina 37]
| |
Men hieldt den Burgeren voor, dat de Geestelyke goederen, op eene andere wyze, droegen; en dat men, in allen geval, de verdragen niet schenden moest, die met de eigenaars dier goederen gemaakt waren. Doch 't morren, en dreigen, en sterker te wagt gaan hieldt aan, tot dat het gezag der algemeene Staaten en dat van Prinse Maurits, tusschen beide komende, de onlusten stildeGa naar voetnoot(u). Veelligt zouden 't ons eenigen, als eeneGa naar margenoot+ onverschoonlyke vergetelheid, toerekenen, hoewel 't niet behoort tot de Historie onzes Vaderlands, zo wy verzuimden te gewaagen van een voorval, in den aanvang deezes jaars; welk, by 't gemeen, voor een voorbeduidsel van voor- of van tegenspoed, naar elks onderscheiden' gesteltenis, gehouden werdt. Des nagts na den derden van SprokkelmaandGa naar voetnoot(v), was, tusschen. Katwyk en Scheveningen, omtrent een gehugt, Berkheide genaamd, met de ebbe, aan den grond geraakt, een Walvisch, van de soort, die men Potvischen noemt. Het dier, zig voelende belemmerd, sloeg zo geweldig aan 't spartelen en snuiven, dat het, van de visschers, niet dan na veel moeite, met kabels, verder op 't strand gehaald kon worden, daar het, na eenige dagen, stierf: en, onaangezien den geweldigen stank, dien de loggeromp, opgeborsten door de zwaarte der ingewanden, uitgaf, van menigten | |
[pagina 38]
| |
van menschen, beschouwd werdt. Men mat de lengte van 't gedrogt op twee-envyftig Roeivoeten, en vondt het van 't manlyk geslagt. De Graaflykheid eigende 't zig, en verkogt het, openlyk, voor eenhonderdzesentwintig guldensGa naar voetnoot(w). Ga naar margenoot+ Prins Maurits, te Arnhem, orde gesteld hebbende, op het vezamelen van Krygsbehoesten, tegen den veldtogt des volgenden jaars, keerde, eerlang, naar den Haage; alwaar hy, aan't hoofd de Raads van Staate, de algemeene Staaten vermaande, om hun Leger te versterken, en middelen te beraamen, om, hiertoe, de vereischte penningen te vinden. De noodzaaklykheid heirvan vertoonde de Prins zo nadruklykGa naar voetnoot(x), dat men, eerlang, besloot, tot het werven van vierduizend Franschen, onder den Heere van la Noue. Ook namen de Staaten duizend Zwitsers over, die in Franschen dienst waren geweestGa naar voetnoot(y), Graave Ernst van Nassau, daarenboven, last geevende, om tweeduizend Duitschers te werven, die, omtrent Embden, moesten verzameld worden. De Ruitery werdt, insgelyks, vermeerderdGa naar margenoot+ met negen KornettenGa naar voetnoot(z). De Staaten van Holland, veel moetende draagen in den last deezer nieuwe wervinge, beslooten tot het leggen van eenen veertigsten Penning, op den verkoop van alle vaste goederenGa naar voetnoot(a), | |
[pagina 39]
| |
en, eerlang, ook, tot eene hoofdelyke Leening of Schatting van eenen tweehonderdstenGa naar margenoot+ Penning der bezittingen van allen, die drieduizend guldens en daarboven gegoed waren: welke schatting, ten deezen tyde, over Holland en Westfriesland, omtrent agtmaalhonderdduizend guldens heeft opgebragtGa naar voetnoot(b). Doch onaangezien zulke zwaareGa naar margenoot+ belastingen, vondt men haast, dat de inkomsten van dit gewest, nog niet toereiken konden, tot-het voldoen der vereischte uitgaaven, wordende die voor den jaare 1599, op vyf millioenen en agtmaalhonderdduizend guldens, berekend: waar tegen de inkomsten maar vier millioenen en zesmaalhonderdduizend guldens stonden te beloopen; zo dat 'er twaalf tonnen schats te kort kwamenGa naar voetnoot(c): om een gedeelte van welken te vinden, de Tafelhouders van Leeninge den Lande, onder anderen, dertigduizend guldens moensten opschietenGa naar voetnoot(d). |
|