Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Opening tot eenen nieuwen Vredehandel.Midlerwyl, rees 'er, in de Spaansche Nederlanden, onder grooten en kleinen, een vuurig verlangen naar de vrede, dat, van onze zyde, gevoed werdt, om de gemoeden aldaar te afkeeriger te maaken van de Spanjaarden. De Markgraaf van Havrech deedt zelf eenige voorslagen tot vrede, in eenen brief, gerigt aan Jakob van Malderé, wel eer zynen Huisgenoot, en thans in dienst van Prinse Maurits. Malderé gaf 'er den Prinse kennis van, die, met de Staaten geraadpleegd hebbende, hem belastte, te antwoorden, dat 'er geene hoop tot vrede was, ten ware 't Spaansch Krygsvolk niet alleen de Nederlanden ruimde, maar zelfs het Graafschap Bourgondie; alwaar Velasko, Konstabel van Kastilie, toen de wapenen voerde, tegen den Hertoge van Bouillon. Havrech maakte, in zyn wederantwoord op dit schryven, geheel geen gewag van deeze voorwaarden: waarop Malderé, andermaal, bevel kreeg, om hem te doen verstaan, dat de Vereenigde Staaten wel met de Staaten der andere gewesten; doch geenszins met de Spanjaards begeerden te handelen. De Hertog van Aarschot, die toen nog in 't Land was, bragt, hierna, eene bezending herwaards te wege, bestaande uit Dirk Liesveld, eertyds Kanselier van Brabant, Jakob Maas | |
[pagina 412]
| |
en Otto Hartius, Regtsgeleerde, die, in Grasmaand, te Middelburg, gekomen, den Prinse en weinigen anderen hunnen last openden.Ga naar margenoot+ Zy vertoonden ‘dat de Regeering in handen gesteld was van den Raad van Staate, die, weleer, de binnenlandsche beroerten gestild hadt, en het uitheemsch Krygsvolk doen vertrekken: welk laatste nu ook niet moeilyk vallen zou, wanneer de gewesten maar eerst bevredigd waren. Dat zy de Vereenigde Staaten hiertoe kwamen nodigen, niet twyfelende, of Maurits zou den roem, dien hy reeds verworven hadt, liever in veiligheid willen stellen, dan verder aan den onzekeren kans des oorlogs waagen. Dat het Huis van Nassau zig, in vrede zo wel als in oorlog, hadt weeten doorlugtig te maaken. Of was hem geen lof zo waardig, dan die in den kryg behaald werdt; daar was gelegenheid t'over, om deeze begeerte elders te voldoen. Hy hadt zig, door zyn beleid en heldenmoed, reeds zulk eenen grooten naam verworven, dat 'er, onder de Europische Mogendheden, niemant gevonden zou worden, die hem 't opperbewind des krygs niet vrywillig zou afstaan.’ Door zulk streelen, meendenze Maurits opGa naar margenoot+ zyn zwakst te hebben aangetast. Doch de Prins, verwittigd, dat zy, schoon voorgeevende te spreeken uit den naam der Staaten, evenwel, niet zonder medeweeten van den Graave van Fuentes, vertrokken waren, wist hun, eerlang, te antwoorden ‘dat hy niets liever wenschte dan een einde des inland- | |
[pagina 413]
| |
schen oorlogs te zien, en den roem van hiertoe gearbeid te hebben hooger rekende, dan dien van overwinnaar. Doch dat men, om hiertoe te geraaken, niet met de Spanjaards of met den Spaanschen Koning, die niet te vertrouwen waren, handelen moest. Droeg men, in de andere gewesten, den Spanjaarden zo groot een haat toe, als hier; men moest zig van hunne overheersching ontslaan: waarna de Staaten allen, als vryen met vryen overeengekomen zynde, door de magtige bondgenooten der Vereenigde gewesten, zouden konnen beschermd worden. 't Verschil van Godsdienst zou, hier, zo weinig oorzaak tot oneenigheid behoeven te geeven, als het tegenwoordig in Frankryk deedt.’ Liesveld, toen 't woord vattende, betuigde, dat zy alleenlyk den last der Nederlandsche Staaten kwamen uitvoeren, zonder dat de Spanjaards gemengd waren, in 't gene zy zouden handelen. Doch Maurits, die beter onderrigt was, tastte hem, zo men wil, in den boezem, en trok 'er de vrygeleibrieven uit, welken hem, door Fuentes, waren medegegeven, en die beweezen, hoe men heulde, met den Spanjaard. Sedert, bleek ook, dat de gezanten niets sluiten mogten, dan op 's Konings naam: waarom zy hun afscheid kreegen van de Staaten, en onverrigter zaake te rug keerden. De Spaansche aanhang dreef toen den spot met deeze bezending, die zy, reeds te vooren, hadden afgekeurd. Doch andere Nederlanders bleevenGa naar margenoot+ nogal aanhouden op 't voortzetten der | |
[pagina 414]
| |
Vredehandelinge, beweerende ‘dat het verzenden van 't uitheemsch Krygsvolk, waarop de Vereenigde Staaten stonden, gantsch niet onredelyk, en aller Nederlanderen wensch was. Ook mogt Filips, meendenze, in 't stuk van den Godsdienst, wel iet door de vingeren zien, dat hy niet goedkeurde. In allen geval, de Nederlanden, die nog onder 's Konings gehoorzaamheid stonden, waren, door verloop van neering, moedwil des Krygsvolks, zwaare lasten en andere rampen, zo verre buiten adem gebragt, dat het hun onmogelyk viel, langer te oorloogen.’ Sommigen voegden hierby ‘dat de Vereenigde Gewesten, wars van den kryg, veelligt, besluiten zouden, om zig eenen uitheemschen of inlandschen Vorst te kiezen, in welk geval, men geene dan eene schandedelyke en nadeelige Vrede zou weeten te verkrygen: daar men hoop hadt op eene eerlyke, zo lang 't Gemeenebest nog zonder hoofd was.’ Wyders, waren ook eenigen van gedagten, dat men een Bestand voorslaan moest. Zy dreeven ‘dat de Vereenigde gewesten staanden bleeven door eendragt, die gevoed werdt, door vreeze. Dat, de vreeze verdweenen zynde door 't Bestand, de gebreken, welken de gelykheid onderworpen is, herleeven zouden. Dat men naaryver onder de Steden, tweedragt en ontrouw, door giften en omkoopingen, zou konnen verwekken en voeden. Dat het volk, ontheeven van lasten geduurende het Bestand, daarna, | |
[pagina 415]
| |
niet ligtelyk, tot het wederopneemen derzelven, zou konnen bewoogen worden. Dat tyd gewonnen veel gewonnen was voor den Koning, die, de Vereenigde Staaten onder de knie gekreegen hebbende, zyne wapenen, tegen Frankryk, of tegen Engeland, zou konnen keeren, naar hy 't geraaden vondtGa naar voetnoot(m).’ En voor deeze meening yverde, onder anderen, Justus Lipsius, Hoogleeraar in de oudheid en welspreekendheid, te Leuven, die, hierover, zyne gedagten opende, in eenen Brief, welke nog voorhanden isGa naar voetnoot(n). Doch Joan Baptista Tassis, bloedverwant van eenen beroemden Spaanschen Veldoverste van den zelfden naam, beweerde, dat de Nederlanden, die onder 's Konings gehoorzaamheid stonden, grooter schade uit het Bestand te wagten hadden, dan de Vereenigde Gewesten. Ook riedt hy den Koning, in eenen Brief, die onderschept werdt ‘dat hy de wederzydsche Staaten wel, als gelyken, mogt laaten handelen; doch 't opperbeleid van alles aan den Graave van Fuentes behoorde te verblyven, mistrouwende de bemiddeling des Keizers, en vooral het Spaansch Krygsvolk in 't Land laatendeGa naar voetnoot(o).’ Zeker, de Keizer hadt, onlangs, wederom de vredehandeling, door brieven, tragten voort te zetten. Doch de Staaten antwoordden ron- | |
[pagina 416]
| |
delyk, dat zy zig op de Spanjaards niet vertrouwen kondenGa naar voetnoot(p). Ga naar margenoot+ Dus haperde dan, volgens gewoonte, de Vredehandeling. In de Spaansche Nederlanden, gaf men voor, dat zy slegts uitgesteld was, voor eenen tyd. Doch hier deedt men zyn best, om 't volk de bevrediging met den Spanjaard te doen aanzien als onmogelyk, zo lang men geene meer reden hadt, om zigGa naar margenoot+ op zyne trouw te verlaaten. De gewesten bleeven ook ten naauwste verbonden tegen den gemeenen vyand; schoon de onderlinge eendragt, in andere opzigten, wel grooter geweest zyn mogt. Onder anderen, reezen 'er, ten deezen tyde, zwaare onlusten over den prys des gelds, die, mids elk gewest zig 't regt der Munte aangemaatigd hadt, en de waarde der penningen, naar zyn welgevallen, bepaalde, op geenen eenpaarigen voet, te brengen wasGa naar voetnoot(q): waaruit merkelyke stremming in den handel ontstondt. |
|