Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Muitery te Geertruidenberg.Te Geertruidenberg, hadt de muitery nog erger gevolgen dan te Medenblik. De Staaten van Holland verzogten, in den aanvang van Grasmaand, die van Dordrecht, dat zy eenigen naar Geertruidenberg wilden schikken, om der bezetting te vertoonen, dat Leicester afstand gedaan hadt van de Regeering, en om haar beloften van goede betaalinge te doenGa naar voetnoot(l). Doch zy luisterden naar geene redenen, voorgeevende, met niemant dan met Willougby te willen handelen, en wel te weeten, waar zy geld zouden konnen krygen. Willougby kwam 'er, eindelyk, op den dertienden van Bloeimaand, van eenigen uit de Dordrechtsche Wethouderschap verzeld, juist als men, 's nagts te vooren, eenen heimelyken handel met den vyand ontdekt hadt, die eenen Hopman en een' gemeenen den hals kostte. Willougby vertrok na twee dagen; de bezetting bewoogen hebbende, eene maand te toeven naar betaaling. De Staaten en Prins Maurits zogten, sedert, nader te handelen met de bezettingGa naar voetnoot(m), doch zy beriep zig op Willougby. Men was den genoodzaakt, deezen 't bevel der Stede, eene Heerlykheid van den Huize van Oranje, | |
[pagina 280]
| |
op te draagen, onder belofte, dat hyze voor den Graave van Nassau bewaaren zou. Doch hy was niet in staat, om 't Krygsvolk te stillen, by gebrek van geld. Zy eischten wel eenendertig maanden solds, die meer dan drie tonnen schats beliepen. In Hooimaand, kwam men overeen, om hun twintig maanden of twee tonnen schats en nog zestienduizend guldens daarboven te voldoen, mids zy den eed deeden aan de algemeene Staaten en Prinse MauritsGa naar voetnoot(n). Doch de bezetting schondt dit verdrag. Zy ontwapende eerlang de burgery, en liet zig, noch door de redenen van Willougby, noch door het schryven der Engelsche Koninginne, voor wier belang zy egter voorgaf te waaken, tot bedaaren brengen. 't Ontbrak ondertusschen niet aan zulken, die Willougby verdagt hielden van eenen toeleg op de Stad; welke hy, voor 't einde des jaars, rykelyk voorzag van Engelsch Krygsvolk. 't Muiten hieldt, midlerwyl, aan, waarom de Staaten en Prins Maurits, wederom berigt gekreegen hebbende van eenigen handel met den Hertoge vanGa naar margenoot+ Parma, schoon het, naderhand, bleek verzierd geweest te zynGa naar voetnoot(o), in Lentemaand des jaars 1589, beslooten, de Stad, zo wel als Medenblik, te belegeren. Willougby was 'er, sedert eenige maanden, niet binnen geweest, en 't bevel stondt 'er nu aan zynen Zwager, Joan Wingfield: die de Stad den Prinse weigerde te leveren, voorgeevende, dezelve | |
[pagina 281]
| |
voor zyne meesteresse, de Koninginne van Engeland, te bewaaren. Maurits deedt 'er, derhalve, zeventien stukken geschuts voor planten, na dat hy de toegangen, alomme, sterk bezet hadt. 't Gerugt van dit beleg vloog haast over naar Engeland, daar men 't zeer vreemd vondt. Willougby, die nu eenen keer derwaards gedaan hadt, dreef, ten Hove, dat de Stad, binnen veertien dagen, in Parmas handen zou overgeleverd worden, zo men der bezetting geene betere voldoening gave. Op den laatsten van Lentemaand, beschoot Prins Maurits de Stad hevig, en dreigde storm te zullen loopenGa naar voetnoot(p);Ga naar margenoot+'t welk de bezetting egter voorkwam, door eene looze handeling, die zy zo lang wist te rekken, tot dat Parma zig met zyn Leger vertoonde omtrent de Stad. Prins Maurits was toen genoodzaakt, het beleg op te breeken. De Stad werdt terstond aan Parma geleverd, op den tienden van GrasmaandGa naar voetnoot(q). Hy stondt der bezetting vystien maanden solds toe; der burgerye de voorige vryheden, midsze niet met 's Konings hoogheid en 's Lands welvaart streeden. De algemeene Staaten gaven, sedert, een scherp Plakaat uitGa naar voetnoot(r), waarby de Overleveraars van Geertruidenberg, of Bergverkoopers, gelyk menze noemde, met naame, beschreeven, en voor doodschuldige schelmen verklaard werden, wordende, daarbenevens, eene zekere | |
[pagina 282]
| |
somme beloofd, aan elk, die 'er eenen gevangen leverde. Eenige maanden laater, verklaardenze, daarenboven, allen, die, voortaan, eenige verkeering zouden houden, met de verraaders van Geertruidenberg, te zullen aanmerken als derzelver medestandersGa naar voetnoot(s). Zo scherp oordeelden de Staaten te moeten handelen met de overleveraars deezer Grensstad; om het Krygsvolk sterk af te schrikken van zulke euveldaaden, en tevens van de muitery, die 'er gelegenheid toe gegeven hadt. |
|