Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIV. Bezending der Staaten naar Engeland.Nu brengt de orde der geschiedenisse ons tot de bezending naar Engeland, waarvan wy, reeds in 't voorbygaan, gewaagd hebben, en waarover lang by de Staaten geraadpleegd was, hebbende verscheiden' Hollandsche Steden, met naame Amsterdam, Gouda en Rotterdam, zig niet of naauwlyks konnen laaten beweegen, om haarer Majesteit de hooge Overheid op nieuws aan te biedenGa naar voetnoot(m): waartoe de andere Leden neigden. Tot het aanneemen van den last des Gezantschaps lieten zig overhaalen Jonkheer Willem van Zuilen van Nyveld, Heer van 's Heeren-Arendsberge, Drossaard van Muiden en Baljuw van Gooiland, Joost van Menyn, Pensionaris van Dordrecht, Nikasius van Silla, Pensionaris van Amsterdam, Jakob Valke, Raadsman van Staate, en Vitus van Kamminga, Ridder. Joan, Heer van Schagen, verkooren om mede te gaan, sloeg het beleefdelyk af. Joachim Ortel, Agent der algemeene Staaten in Engeland, moest, in gelyke waardigheid van Ambassadeur, nevens de anderen, dienen. Nyveld en Valke waren, al in Wintermaand, te Londen geweestGa naar voetnoot(n); | |
[pagina 193]
| |
doch de overigen verscheenen 'er eerst op den eenentwintigsten van Louwmaand. Zy werden ter gehoor ingeleid by de Koninginne, op den vyfden van Sprokkelmaand. MenynGa naar margenoot+ voerde het woord. Na breede uitmeeting van de weldaaden der Koninginne, en van der Staaten dankbaarheid, verklaarde hy ‘dat de vereenigde Landschappen nog bleeven hoopen, dat haare Majesteit, zig nader bedagt hebbende, de aangebooden Heerschappy over dezelven, onder billyke voorwaarden, eindelyk, zou gelieven te aanvaarden, alzo zy dit hielden voor 't beste middel, tot redding hunner vervallen' zaake.’ Vervolgens, wees hy den staat derzelve beknoptelyk aan, en verzogt, dat haare Majesteit derzelver hulptroepen tot op tienduizend knegten en tweeduizend paarden geliefde te vermeerderen, en de Staaten te geryven, met zestigduizend ponden sterlings, tot het opregten van een LegerGa naar voetnoot(o). De staat van 's Lands zaaken was breeder ontvouwd, in een geschrift, welk hy haarer Majesteit overleverde. By het zelve, bleek ‘datGa naar margenoot+ men, hier, in 't voorleeden jaar, boven de beloofde tweehonderdduizend guldens ter maand, nog vyf tonnen schats hadt opgebragt. Thans, diende men dertienof veertienduizend knegten, en vyf- of zesduizend Ruiters te velde te brengen. Tot het bewaaren der vaste plaatsen, werden zevenentwintigduizend knegten, drieduizend speerruiters, en vyfhonderd ligtge- | |
[pagina 194]
| |
wapende paarden vereischt. Hiervan betaalde haare Majesteit duizend man te paarde, en vyfduizend te voet, behalve de bezettingen van den Briel, Vlissingen en Rammekens: zo dat de Staaten twee-entwintigduizend knegten, tweeduizend speerruiters, en vyshonderd ligte paarden ten hunnen laste hielden. De kosten beliepen twee-endertig tonnen gouds en zesenzeventigduizend guldens in 't jaar: waaruit volgde, dat de Staaten, aan hunne gewoonlyke schatting van tweehonderdduizend guldens ter maand, tot het bezetten der sterkten alleen, agthonderdzesenzeventigduizend guldens te kort kwamen. Doch als 'er een Leger te velde gebragt werdt, zou men, uit de bezettingen, zesduizend knegten en drieduizend ruiters konnen ligten, waarby men zevenduizend knegten en tweeduizend ruiters zou behooren te voegen, die, behalve de delvers en andere legerlasten, in vyf maanden, zeshonderdvyfentagtigduizend guldens kosten zoudenGa naar voetnoot(p).’ Ga naar margenoot+ Doch terwyl Menyn nog sprak, hadt men, in 't gelaat der Koninginne, duidelyke tekens van verstoordheid konnen merken. Ook hadt hy naauwlyks gedaan, of zy begon hevig uit te vaaren tegen de Staaten ‘dezelven beschuldigende van ondankbaarheid tegen haar, van mishandeling des Engelschen Krygsvolks en van schamperen hoon des Graaven van Leicester, dien zy af- | |
[pagina 195]
| |
gezonden hadt, in verwagting, dat de Staaten hem opening doen zouden van de gelegenheid hunner geldmiddelen en schattingen: doch dien men, met den naam van algemeenen Landvoogd, gemompt, en slegts een' schyn, een schaduw van gezag gelaaten hadt, om welken te verkrygen, hy nog gevaar hadt geloopen van lyf en goed, en 't gene hem meer waardig was dan die beide, de gunst zyner Vorstinne te verliezen. Slegter beraaden' Staaten of volken dan de Nederlandschen waren 'er, sprakze, ja zwoerze, by den leevenden God, niet op den gantschen aardbodem. Men strooide uit, vervolgdeze, dat zy, buiten der Staaten kennis, van vrede mer Spanje wilde handelen. Ydelheid. De Staaten verstonden 't gedrag der Vorsten niet, die den een' en den ander' konden hooren spreeken, zonder iemants benadeeling. Zo zy iets meer voor de Staaten doen zou, wilde zy eerbiediger bejegend zyn: ook meer weeten van de Nederlandsche zaaken: waartoe zy gemagtigden stellen zouGa naar voetnoot(q).’ Zo scherp een antwoord was, meent men, niet slegts door 't oorblaazen van Leicester en de zynen verwekt; maar ook, door de netelige omstandigheden, waarin de Koningin zig toen bevondt; zynde zy bezig met te besluiten, tot het vonnissen van Maria Stuart, Koninginne van Schotland, die, negentien jaaren, in Engeland, gevangen gezeten hebbende, | |
[pagina 196]
| |
weinige dagenhierna, beschuldigd van eenen aanslag tegen 't leeven en de regeeringe der Koninginne Elizabet, in 't openbaar, onthalsd werdt. De Staatsche gezanten, diep getroffen door het antwoord der Koninginne, beslooten tot het opstellen en overleveren eener schriftelyke Verdediging hunner meesteren; waarin vertoond werdt, dat de Staaten, aan de gemaakte Verdingen, behoorlyk, voldaan haddenGa naar voetnoot(r). Doch de slegte tydingen, die men eerlang van hier ontving, stelden de onzen in staat, om zig zelven nog ernstiger te verdedigen. |
|