Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXIV. De Prins koopt het Markgraafschap van Veere en de Heerlykheid van Vlissingen.Juist op de twee dagen, tusschen welken, de nagt kwam, waarin de Prins de Hoofdplaats zyner Baronnye van Breda verloor, was zyne Doorlugtigheid, door inkoop, eigenaar geworden van twee Heerlykheden, die hem geen minder aanzien gaven, hier te Lande. Wy hebben, by eene andere gelegenheid, gemeldGa naar voetnoot(g), dat het Markgraafschap van Veere en de Heerlykheid van Vlissingen, door den laatsten Heere, Maximiliaan van Bourgondie, zeer bezwaard met schul- | |
[pagina 382]
| |
den, was nagelaaten. De schuldeischers, hun regt voor den grooten Raad te Mechelen vervolgende, hadden 't zo ver gebragt, dat Veere en Vlissingen, in Grasmaand des jaars 1567, openlyk te koop waren geveildGa naar voetnoot(h). Zy werden toen ook gemynd, door Jakob van Bossu, Heere van Auchy; doch de Koning benaderde dezelven, met de lasten, die 'er op stonden; welken hy nogtans niet volkomenlyk afloste, Na 't omslaan van beide deeze Steden, werdenze, gelyk wy, insgelyks, hebben gemeldGa naar voetnoot(i), door den Prinse van Oranje, op 's Konings naam, beschonken met verscheiden' aanzienlyke voorregten, waaronder uitmuntte het Regt, om ter Staatsvergaderinge te moeten beschreeven, en nimmer van de Graaflykheid te mogen vervreemd worden. In deezen staat, waren de twee Steden gebleeven tot kort voor den tegenwoordigen tyd. 't Geviel, dat eenige Rentheffers, geene betaaling bekomende van 't gene zy op de twee Heerlykheden te eisschen hadden, hunne zaak voor 't Hof van Holland, en daar, eerlang, te wege bragten, dat Vlissingen en Veere wederom aangeslaagen werden, om op den zeven-en agtentwintigsten van Zomermaand deezes jaars, openlyk, in den Haage, verkogt te wordenGa naar voetnoot(k). Sommigen vermoeden, dat, den Prins zig te vooren genegen getoond hebbende, om deeze Heerlykheden te koopen, zyne | |
[pagina 383]
| |
vrienden de Rentheffers hadden opgemaakt, om de zaak zo ver te trekken. Doch hiervan is ons geen blyk voorgekomen. Alleenlyk vind ik, dat het Hof, te vooren, den koop der Heerlykheid van Vlissingen, by voorraad, toegeweezen hadt, aan Jakob Bouwensz, Burgemeester, voor rekening van de Regeering der gemelde Stad, en dien van het Markgraafschap van Veere, aan den Ontvanger Jakob Kampen en deszelfs medestandersGa naar voetnoot(l). Doch dit belette niet, dat de Heerlykheden, op nieuws, werden aangeslaagen. Maar in Bloeimaand, kreeg het Hof bevel van den Aartshertoge Matthias om met de Verkooping niet voort te gaan; oordeelende zyne Hoogheid ‘dat het niet slegts tot nadeel van Holland en Zeeland; maar van alle de Vereenigde Landen strekken zou, zo deeze twee Heerlykheden vervreemd werden, en in handen van byzondere Persoonen raaktenGa naar voetnoot(m).’ Het Hof zondt dit Bevel aan de Staaten van Holland en Zeeland, te Amsterdam, om hun goedvinden en dat van den Prinse daarop te verstaan. De Staaten verklaarden ‘dat het Hof niet stondt onder den Aartshertoge, en derhalve met de verkooping voortgaan mogt; terwyl zy zouden agtgeeven, dat niemant, buiten hunne bewilliging, voor kooper werdt aangetekendGa naar voetnoot(n).’ Die van | |
[pagina 384]
| |
Zeeland zogten egter de verkooping, ten minsten voor vyf of zes maanden, te doen schorsen. Doch men besloot, om 'er mede voort te vaaren. Vosbergen hadt, omtrent deezen tyd, een gesprek met zyne Doorlugtigheid, over het koopen der twee Heerlykheden. Hy meende, dat de Steden zig zelven koopen moesten, en hieldt zig verzekerd, dat Middelburg hier niet tegen zyn, ja den Steden zelfs eene goede somme schieten zou. Doch de Prins zeide, dat zulks boven 't vermogen der Steden zou zyn, begrootende hy de waarde der Heelykheden toen op vier tonnen schats: daarby voegende, dat 'er, voor Vlissingen alleen, negentigduizend guldens gebooden werdt. Vosbergen hernam, dat men den schuldeischeren hun regt afkoopen moest, welk, dagt hy, om tienduizend guldens, zou te bekomen zyn. En hy verhaalt, dat de Prins deezen voorslag goedvondtGa naar voetnoot(o). Doch hy heeft 's Prinsen meening kwalyk gevat, of zyne Doorlugtigheid is, sedert, veranderd van gedagten. De Stad Antwerpen hadt, naar 't scheen, het oog op de twee Heerlykheden; doch de Hollanders voorzagen hieruit zo veel nadeels, dat de Gemagtigden der Staaten, wien nu 's Prinsen genegenheid klaarlyk gebleeken was, op 't behaagen hunner meesteren, beslooten, den Gemagtigden des Prinsen last te geeven, om, in 't koopen, op agt- of tienduizend guldens niet te zien; welken zy zyner Doorlugtigheid te goede zouden komen, mids hy hun | |
[pagina 385]
| |
verzekerde, dat de Hollandsche Koophandel, by 't koopen deezer twee Heerlykheden, geen nadeel te wagten hadt. En 't is aanmerkelyk, dat zy zulk een besluit namen, onaangezien die van Antwerpen verklaard hadden, dat zy, op 't bod zyner Doorlugtigheid, niet dagten te biedenGa naar voetnoot(p): 't zy dat zy die van Antwerpen mistrouwden, of den Prinse wilden behaagen, door eene belofte, die nimmer zou behoeven vervuld te worden. De Verkooping dan voortgang gehad hebbende, kogt de Prins, op den zevenentwintigsten van Zomermaand, de Heerlykheid der Stad Vlissingen, met de Ambagtsheerlykheid van oud Vlissingen, voor vyfenzeventigduizendeneenhonderd guldensGa naar voetnoot(q), en op den agtentwintigsten, het Markgraafschap van Veere, met het Slot Zandenburg en de Heerlykheid van de Polder, Stad en Vryheid van Zandyk, voor vierenzeventigduizendenvyfhonderd guldens. Doch die van Middelburg hadden, voor de veiling, geprotesteerd, tegen het verkoopen van zekere regten, welken zy meenden, aan hunne Stad te behoorenGa naar voetnoot(r). Joan van Bourgondie, Heere van Froymont, die ook zekeren eisch hadt, ten laste van 't Markgraafschap van Veere, 's daags te vooren, twintigduizend guldens meer voor Vlissingen gebooden hebbende, kwam de Prins met hem overeen, om | |
[pagina 386]
| |
deeze zyne schuld, binnen twee jaaren, met vierentwintigduizend guldens, te zullen voldoen. Kort hierna, werdt zyne Doorlugtigheid, in beide de Steden, ingehuldigdGa naar voetnoot(s). Men vindt, dat het Markgraafschap van Veere en Vlissingen, sedert, aangemerkt geworden is, als een leen der Staaten van Holland, onder het oppergebied der Staaten van Zeeland, gelegen, en dat het, door de opvolgers des Prinsen, van de Staaten van Holland, van tyd tot tyd, verheeven geworden isGa naar voetnoot(t). 't Schynt, dat de Staaten van Holland oordeelden, regt hiertoe gekreegen te hebben, uit de Brieven van Karel den V. waarby Veere, met Vlissingen, Westkapelle, Domburg en andere goederen, verheeven werdt tot een Markgraafschap, welk, voortaan, van den Keizer en deszelfs opvolgeren, als Graaven van Holland, ter leen gehouden zou worden, en onder de Leenkamer van Holland behoorenGa naar voetnoot(u). Doch, in laater' tyd, hebben de Staaten van Zeeland niet willen toestaan, dat het leen van het Markgraafschap, in Holland, verheeven werdtGa naar voetnoot(v). Ook meen ik niet, dat het, door Willem den III., Prinse van Oranje, geschied is: gelyk het ook, door den jongst overleeden' Markgraave, Willem Karel Henrik Friso, niet is gedaan. |
|