Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
met dit Ryk, uit hoofde van zekere agterstallen ter somme van vyftigduizend guldens, die de Staaten aan eenige Engelsche Krygsoversten schuldig gebleeven warenGa naar voetnoot(g): 't welk egter weinig gevolg hadt. Doch wat laater, vondt Koningin Elizabet raadzaam, op 't aanhouden des Spaanschen Gezants, wiens meester zy nu naar de oogen moest zien, om dat hy haar, door het styven der Schotten, merkelyken ondienst doen kon, den Nederlandschen ballingen, en elk, die de wapenen droeg tegen den Koning van Spanje, haar Ryk te verbieden, met naame den Prinse van Oranje en zyn gezin, de Graaven van Kuilenburg, van den Berge en van der Mark, de Heeren van Lumbres, Merode, Boisot, Aldegonde, Mansart, Mathenes, van Dorp, Junius, Wyngaarden, Nyveld en anderen, tot omtrent vystig in getaleGa naar voetnoot(h). Schadelyk scheen dit, voor Holland en Zeeland, alwaar men, nog onlangs, beslooten hadt, eene party geschut, in Engeland, te laaten koopenGa naar voetnoot(i). Doch de Prins, bewust dat de Koningin dit verbod, haars ondanks, hadt moeten doen, magtigde, kort hierna, den Kolonel Eduard Chester, om, met believen van haare Majesteit, eenige penningen in Engeland te ligtenGa naar voetnoot(k); doch of hem dit gelukt zy, is my niet gebleeken. Te gelyk, deedt de Prins, door Junius en Aldegonde, in Frankryk, verneemen, of men | |
[pagina 83]
| |
van daar ook eenigen onderstand zou konnen bekomenGa naar voetnoot(l). Doch Elizabet, bedugt dat men zig te diep met Frankryk inlaaten mogt, zondt Daniel Rogers herwaards, om zulks te ontraaden. Hy slaagde ligtelyk, in zyn oogmerk, by de Staaten, die agt Gemagtigden benoemden, om met hem te handelen: ten zelfden tyde, den last, aan eenigen gegeven, om met den Prinse te raadpleegen, over 't zoeken van uitheemsche hulpe, wederom intrekkendeGa naar voetnoot(m). Doch hy vondt den Prins, naar 't scheen, nog geneigd tot Frankryk. De Koningin riedt toen Filips vrede te maaken met den Prinse, uit vreeze, dat hy zig, anders, in de armen van Frankryk werpen mogt. Ook zogt zy Oranje zelven de handeling met Frankryk te ontraaden. Doch sommigen verhaalen, dat de Predikant Pieter Villers hem, daarentegen, van de handeling met Engeland poogde af te maanen, hem voorhoudende, dat de Koningin geen' een' bekwaam Krygsoverste hadt dan den Graaf van Sussex, wien nagegeven werdt, dat hy den Protestanten niet gunstig wasGa naar voetnoot(n). De handeling met Engeland ging egterGa naar margenoot+ voort. De Staaten benoemden, in Slagtmaand, den Advokaat Buis en Doktor François Maalzon, tot hunne gezanten derwaardsGa naar voetnoot(o). De Prins voegde 'er den Heer van Aldegonde by, als Hoofd van 't gezantschap. De Gezanten kwamen omtrent Kersttyd in En- | |
[pagina 84]
| |
geland. Zy vertoonden der Koninginne ‘wat 'er te Breda gehandeld ware, en hoe de Prins en de Staaten, wanhoopende aan eene veilige vrede, zig te haarwaards keerden, als tot eene regtschaapen' beschermster des Geloofs, en eene Vorstinne gesprooten uit Hollandschen bloede’ naamlyk, uit Filippa, Dogter van Willem den goeden, Graave van Henegouwen, Holland en Zeeland, aan welke Eduard de III, Koning van Engeland, gehuwd was geweestGa naar voetnoot(p). ‘En zo haare Majesteit zig mogt willen laaten beweegen, om de Staaten kragtdaadiglyk te ondersteunen, booden zy haar de Oppermagt over Holland en Zeeland aan, onder zekere voorwaarden, nader te beraamen.’ De Koningin hoorde de gezanten gunstiglyk, en benoemde, terstond, Gemagtigden, om met hen in nadere onderhandelingGa naar margenoot+ te treeden. Midlerwyl, hadt Requesens, kennis van dit Gezantschap gekreegen hebbende, den Heer van Champagnei naar Engeland gezonden, om eene spaak in 't wiel te steekenGa naar voetnoot(q). Hy verzogt, onder anderen, dat de Koningin, den Staatschen afgezondenen, als wederspannigen tegen den Koning, geen gehoor verleenen, en 't Ryk verbieden wilde: waartoe Elizabet, nogtans, niet te beweegen was. De Staatschen hielden, ondertusschen, sterk aan om antwoord, verzoekende om de bescherming en hulpe haarer Majesteit, zo zy al niet geraaden mogt | |
[pagina 85]
| |
vinden, de Oppermagt over deeze Landen te aanvaardenGa naar voetnoot(r). De Koningin scheen hiernaar te luisteren; doch haare Gemagtigden merkten, in de byzondere onderhandelingen met de Staatschen, aan ‘dat het haarer Majesteit te lastig vallen zou, de Landen te beschermen tot haare eigene kosten: dat zy de bescherming der Landen, in naam, wel op zig wilde neemen; doch in der daad alleenlyk Walcheren, ten haaren koste, zou konnen beschermen, zullende zy de bescherming van Holland, aan den Prinse en de Staaten, moeten overlaaten.’ De Gezanten spraken toen nog eens met de Koninginne, die, eindelyk, verklaarde ‘dat zy, in deeze hoogwigtige zaak, geen besluit zou konnen neemen, zonder vooraf het Huis der Gemeenten daarover te hooren.’ De Gezanten, van dit antwoord der Koninginne, aan den Prinse en de Staaten, kennis gegeven hebbendeGa naar voetnoot(s); werden 'er wederom eenigen gemagtigd, om, op 't stuk van de Overdragt der Landen aan Engeland, met den Prinse te raadpleegen en te besluiten. Doch Gouda en Woerden weigerden hierin te bewilligen. Ook wilden die van 't Noorderkwartier eerst verslag doenGa naar voetnoot(t). De Gezanten bleeven, ondertusschen, in Engeland wagten, tot op de vergadering van 't Parlement. Doch de Koningin kon niet besluiten, hun verzoek aldaar voor te stellen: noch gedoogen, dat zy 't zelven deeden. De Gezanten, | |
[pagina 86]
| |
toen bespeurende, dat de Koningin voor eenen kryg met Spanje bedugt was, en daarom de Landen niet aanvaarden durfde; terwyl zy, aan den anderen kant, de Gezanten niet dursde afwvzen, uit vreeze, dat men zig met Frankryk verbinden mogt, begonden, eindelyk, ernstig aan te houden, om asscheid, welk hun, in Grasmaand, gegeven werdt, verklaarende de Koninginne ‘dat zy, op 't verzoek der Gezanten, nader antwoorden zou, als zy eerst bezogt zou hebben, of 'er geen middel ware, om vrede met den Koning te maaken.’ Te vooren, hadt zy zig reeds laaten verluiden, dat zy de bescherming der Landen op zig neemen zou, als de Vrede niet kon getroffen worden. Voorts begeerde zy, dat men geen verbond met Frankryk, ten haaren nadeele, zou aangaan. De vrede, meende zy ook, zou haast getroffen zyn, als men den Roomschen Godsdienst toeliet. Doch de Gezanten verzekerden haar, dat men van deezen Godsdienst, in Holland en Zeeland, reeds t' eenemaal vervreemd was. Ook deeden zy toen nog een verzoek, om eenige penningen te mogen ligten. Doch de Koningin verklaarde zulks niet te konnen gehengen, voor dat zy de voorgenomen' middelen van bevrediging in 't werk gesteld hadt. Zy liet hun egter toe, tweehonderd man te werven, en twee-endertig stukken geschut in te koopen en te vervoerenGa naar voetnoot(u). Ten besluite, betuigde zy haare hertelyke genegenheid tot de Landen, en beloofde, by de Vredehandeling, | |
[pagina 87]
| |
die zy voorhadt, voor de behoudenis van den Hervormden Godsdienst, te zullen zorgen. Met dit afscheid, keerden de Gezanten wederom naar Holland, daar zy, op den negentienden van Grasmaand, verslag hunner verrigtingen deeden, ter StaatsvergaderingeGa naar voetnoot(v). |
|