Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
sloeg, onverwagt, 't beleg voor Buuren, dat, met vyftien stukken, beschooten, en, na twee dagen, ingenomen werdt. 't Kasteel, op welk de bezetting geweeken was, gaf zig op, byGa naar margenoot+ VerdragGa naar voetnoot(c). Ten zelfden tyde, 't was in Zomermaand, overviel Mondragon de Klundert, de Fynaard en de Ruigenhil, drie Polders aan 't Hollandsch Diep, zig aldaar verschansende, in eene sterkteGa naar voetnoot(d), waaruit hy de Vaart naar en van Zeeland belemmeren kon. De Staatsche Gemagtigden te Breda hadden hunnen Meesteren van deezen toeleg gewaarschuwdGa naar voetnoot(e); doch by de uitkomst bleek, dat deezen deszelfs uitvoering niet hadden konnen beletten. Hierges Leger, met eenig voet- en paardenvolk, versterkt geworden zynde, rukte hy, in Hooimaand, aan drie hoopen, naar Bommel, naar Woudrichem, en naar Schoonhoven. In Holland, dagt men, dat hy 't eigenlyk op Gouda gemunt hadt.Ga naar margenoot+ Doch, zyn volk schielyk samengetrokken hebbende, berende hy Oudewater, op den negentienden. Zevenhonderd weerbaare mannen waren 'er slegts in deeze Stede, de helft Krygsvolk, de helft Burgery. De belegeraars maakten zig, terstond, meester van eene schans, die de sluis, aan den Yssel, digt onder de Stad gelegen, dekte. Door 't openen deezer sluis, zou men 't Land om de Stad onder water hebben konnen zetten. Ook hadt de Prins dit, by tyds, belast; doch die van | |
[pagina 63]
| |
de Stad hadden 't verzuimd, om den hooibouw niet te verliezen. De Spanjaards bemagtigden nog een ander Blokhuis, wat verder van de Stad, aan de Goudsche zyde, leggende, na dat het, door Willemken van Angeren, eenen Duitscher, schandelyk verlaaten was. Toen stopte Hierges den Yssel, en sneedt den belegerden allen toevoer af. In 't eerst, deeden deezen, nu en dan, eenen uitval; doch staakten 't haast, om de bezetting te spaaren. Hierges, de batteryen gereed en met agtentwintig stukken geschuts beplant hebbende, eischte de Stad op, den zesden van Oogstmaand. Men antwoordde, dat menze voor den Koning, onder den Prinse van Oranje, bewaarde, en verzogt drie dagen tyds, om zig, met deezen, te beraaden. Doch Hierges gunde hun slegts twee uuren, en begon de Stad hevig te beschieten, toen dezelven verstreeken waren. 't Schieten duurde tot aan den avond, en werdt, des anderendaags, hervat. Na den middag, vielen de belegeraars aan 't stormen; doch vonden meer tegenstands, dan men van zo klein een getal, als de belegerden slegts uitmaaken konden, zou hebben mogen verwagten. Ruim een uurGa naar margenoot+ duurde de storm. Toen werdt de wal overweldigd, en 't gantsche Leger stortte ter Stad in. Daar ging 't op een moorden, zonder kunne of jaaren te ontzien. Ook raakte de brand, by ongeluk of uit moedwil, in de huizen, die byna allen vernield werden. De Kerk en 't Klooster bleeven egter staan. De Nederduitsche Predikant, Jan Janszoon, schoon voor vyf honderd guldens gerantzoend, werdt | |
[pagina 64]
| |
opgeknoopt: en 't is aanmerkelyk, dat zyn lighaam, na zestien maanden gehangen te hebben, nog zo vol en blank gevonden werdt, zelfs de oogen zo ongekwetst en het aangezigt zo weinig ingevallen, als of hy slegts vier dagen dood geweest was: 't welk, door een' Burgemeester van Gouda, die 'er, nevens verscheiden' anderen, ooggetuigen van was geweest, naderhand, ter Dagvaart van Holland, verhaald, en in 't Register der Staatsbesluiten aangetekend werdtGa naar voetnoot(f). De Predikant der Walsche bezetting gaf zig voor eenen soldaat uit, en kwam, om honderd Kroonen, los. De Baljuw der Stede, Gerrit van Kraayestein, eenen deken of twee, als ware 't buit geweest, om 't lyf geslingerd hebbende, school onder 's vyands volk, nam eerlang zynen slag waar, en ging door. Omtrent twintig burgers, op hooger losgeld gesteld dan zy betaalen konden, werden, in koelen bloede, doorreegen. Eenige vrouwen en maagden, om drie of vier Ryksdaalers ieder, verkogt. In 't stormen, waren 'er ruim honderd van de belegeraars gesneuveld, veel meer gekwetst. Zo deerlyk een lot trof Oudewater, dat, kort voor de belegering, zyne gebuurstad, Gouda, tegen 's vyands aanslagen gewaarschuwd hadt, en zelf weinig op zyne hoede geweest wasGa naar voetnoot(g), op den zevenden van OogstmaandGa naar voetnoot(h). |
|