Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV. Staat van 's Lands Krygsmagt en schulden.Vreemd scheen deeze toegeeflykheid. Doch men schreef dezelve toe aan 's Konings oogmerk, om den Landen eene zwaare Bede te doen, die zo ligt niet stondt ingewilligd te worden, als men 't volk, met Inquisitie en scherpe Plakaaten, kweldeGa naar voetnoot(u). Met Frankryk, was nu wel een Bestand, voor vyf jaaren, geslooten; doch beide Henrik en Filips scheenen ongezind, om het te houden. 't Was den laatsten, derhalve, niet geraaden, de Krygsmagt, die nog in de Nederlanden op de been gehouden werdt, te verminderen, 't welk de Staaten gaarne gezien zouden hebben. Doch om dezelve te onderhouden, werdt geld vereischt. Zy bestondt thans uit drie Regimenten Voetvolk, een onder Lazarus Zwend, leggende in de nieuwe sterkten, Charlemont en Philippeville; een, onder den Graaf van Megen, in 't Land van Luxemburg; en het derde, onder Everstein, tot bewaaring van Kameryk en Hesdinfert. Voorts hadt de Koning verscheiden' benden Ruiterye in dienst. Aan al dit Krygsvolk, was 't Land nog twee millioenen en zevenduizend guldens ten agteren. Nog moesten de Benden van Ordonnantien, beloopende drieduizend Paarden, betaald worden, 't welk, nevens het opmaaken der begonnen' Vestingwerken, en het versterken | |
[pagina 10]
| |
der bezettingen op de grenzen, naar gelang dat de Franschen hunnen grenzen versterkten, wel agttien tonnen schats kosten zouGa naar voetnoot(v). De Koning hadt, al in Wynmaand des voorleeden jaars, den Staaten eenen staat van 't gantsche agterwezen der Nederlanden voorgelegd, volgens welken, hetzelve drie millioenen driemaalhonderd en eenige duizenden guldens beliep: hun beveelende, denzelven geheim te houden, op dat 'er de Franschen de lugt niet van krygen mogtenGa naar voetnoot(w). Hy bereidde hen dus tot de Bede, die, in Lentemaand deezes jaars, te Brussel gedaan werdt.Ga naar margenoot+ Zy bestondt in een' honderdsten Penning van alle onroerende goederen, en een vyftigsten van alle Koopmanschappen, in drie reizen te betaalen: en om dat de Staaten altoos veele zwaarigheid, in deeze soort van belastingen, gemaakt hadden, gaf men voor, een middel te hebben gevonden, om deeze te doen heffen, zonder dat de rykdom der byzondere Ingezetenen ontdekt werdt. Om die van Holland tot bewilliging te beweegen, waren Barlaimont en Filibert de Bruxelles gemagtigdGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ De Staaten, hierop in den Haage beschreeven zynde, beslooten, niet te antwoorden, voor dat zy 't gevoelen van Brabant en Vlaanderen verstaan zouden hebben. Men zondt dan Afgevaardigden derwaardsGa naar voetnoot(y). En zo dra hadt men niet vernomen, dat Brabant | |
[pagina 11]
| |
draalde, en dat Vlaanderen eene maatige somme, in stede van den geëischten honderdsten en vyftigsten Penning, hadt aangeboodenGa naar voetnoot(z), of men besloot, hier ook, den Koning, door den Stadhouder, Beveren, te doen zeggen ‘dat de gevorderde Bede, in Holland, niet in te voeren was; zo om de groote kosten, die het aanstellen van Gemagtigden tot het schatten der Ingezetenen veroorzaaken zouden, als om dat 'er onmin en tweedragt te dugten stondt, als 's Lands Ingezetenen, door nabuuren, geschat zouden moeten worden, gelyk te wagten was: waarby nog kwam, dat de Koophandel, Zeevaart en Visschery deezes Lands, grootendeels, door geringe luiden, gedreeven werdt, voor veelerlei toevallen blootstondt, en derhalve onmooglyk te schatten was: en zo men de schatting ook op de opregtheid der Ingezetenen wilde laaten aankomen, hadt men voor veele valsche eeden te vreezen.’ Zy verzogten dan, even als Vlaanderen, met eene maatige somme, in de plaatse van de gedaane Bede, te mogen volstaanGa naar voetnoot(a). En Filips, geenen kans ziende, om den honderdsten en vystigsten Penning, alomme, in te voeren, stondt, eerlang, ook hier, af van zynen eisch; vorderende van die van Holland, sedert, vierhonderdduizend guldensGa naar voetnoot(b), die, naderhand, op driehonderd en drie-endertigduizend guldens verminderd | |
[pagina 12]
| |
werden, in aanmerking, naar 't schynt, van het aandeel, welk de Prins van Oranje, voorGa naar margenoot+ zyne Gemaalinne de Graavinne van Buuren, de Graaf van Egmond en de Graaf van Hoorne, uit hoofde van derzelver goederen, in Holland gelegen, wegens Beden, schuldig geoordeeld werden. De Koning hadt deeze drie Heeren, onlangs, van Beden vry verklaard. De Staaten bewilligden, na veel uitstellens, eindelyk in 's Konings BedeGa naar voetnoot(c): en hiermede werdt het Pleitgeding van Holland, tegen Oranje, Egmond en Hoorne, welk, verscheiden' jaaren, voor den grooten Raad te Mechelen, gehangen hadt, vernietigd gerekendGa naar voetnoot(d). Het aandeel der drie Heeren in 's Konings Beden werdt begroot op den vyftienden Penning, dien de Staaten, in 't vervolg, gaarne altoos van de Beden zouden hebben willen korten. Ook hadt Filips dit toegezeidGa naar voetnoot(e); doch hy vergat het sedert: poogende de gunst, welke hy den Heeren hadt beweezen, eindelyk, geheel tot laste van die van Holland te doen komen. Wat de tegenwoordige Bede aangaat; men vondt dezelve, voor de helft, op de gewoonlyke Schildtalen, en voor de andere helft, uit den tienden Penning. De Stadhouder Beveren niet alleen; maar ook de Heer van Brederode hadt veel toegebragt, om de Staaten tot bewilliging over te haalenGa naar voetnoot(f); waaruit men zien kan, dat deeze | |
[pagina 13]
| |
zig thans, by den Koning, zogt aangenaam te maaken. Aan den Stadhouder, werdt, omtrent deezen tyd, door de Staaten van Holland, een geschenk van tienduizend guldens toegelegdGa naar voetnoot(g). |
|