Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI.
| |
[pagina 431]
| |
dere meening open te leggen, ving deeze aan te zeggen ‘dat de toeneemende jaaren en de lighaamlyke ongesteldheid des Keizers, hem ernstelyk geraaden hadden, te denken om zyn einde, en zig te ontslaan van eenen last, dien hy niet langer tot zynen eigen en 's Ryks luister zou konnen draagen; dat zyn Zoon, Filips, Koning van Engeland, jaaren en wysheid t'over bezat, om dien last te konnen op zig neemen; dat hy, hierom, beslooten hadt, hem Bourgondie en de Nederlanden af te staan, in die verwagting, dat hy zelf, de Koning, zyn Zoon, en de Landzaaten gelukkiger, door deeze verandering, zouden worden; dat hy, derhalven, de Landzaaten van den eed ontsloeg, en Bourgondie en de Nederlanden, vrywilliglyk en van gantscher herte, aan zynen Zoon, Filips, den Koning van Engeland, opdroegGa naar voetnoot(d).’ De Raadsheer sprak nog, toen de Keizer, onverhoeds, oprees, en, leunende op de schouders van Willem, Prinse van Oranje, uit een handboekje of Papier, welk hy, om zyn zwak geheugen te gemoet te komen, medegebragt hadt, in de Fransche taale, begon te verhaalen, wat hy, van zyn zeventiende jaar af, tot dien dag toe, treffelyks verrigt hadt; hoe hy negen togten in Duitschland gedaan hadt, zes in Spanje, zeven in Italie, vier in Frankryk, tien in de Nederlanden, twee in Engeland, en even zo veel in Afrika; hoe hy elfmaal de zee was overgeste- | |
[pagina 432]
| |
ken; voorts, hoe veele oorlogen hy ondernomen, hoe veele verbonden van vrede en vriendschap hy gemaakt, hoe veele overwinningen hy behaald hadt. Van alle deeze dingen sprak hy onderscheidenlyk, en op eene meer deftige dan grootsche wyze. En, vervolgde hy, het eenig einde van alle myne poogingen is altoos geweest de bescherming van den Godsdienst en van den Staat. Dit heb ik, zo lang 't my myne gezondheid toeliet, met Gods hulpe, zo zeer beyverd, dat het den vyand alleen smerten kan, dat Karel geleefd en geheerscht heeft. Doch nu my de kragten en 't leeven zelf byna begint te begeeven, gaat my de welstand myner Onderzaaten meer ter herte, dan de lust om te regeeren. In de plaats van een' oud' man, die 't gebruik zyner leden mist, en met het ééne been in 't graf gaat, stel ik nu een' jongen, wakkeren en kloekmoedigen Vorst; en ik wil u, uit den grond myner ziele, gebeden hebben, dat gy en alle de Landzaaten hem gehoorzaam, onderling eendragtig, en in de waare Leere standvastig zyt: en dat gy 't my ten goede houdt, zo ik, in 't zorgen voor uwen welstand, t'eenigen tyde, gemist heb. My aangaande, ik zal uwe trouw en gehoorzaamheid, by Gode, wien ik, in den korten tyd, die my nog overschiet, eeniglyk denk te leeven, altoos ten goede gedenken. Toen zig tot Filips keerende, Indien, zeide hy, 't bezit deezer Landen, door myne dood, aan u gekomen ware, zou ik, om het agterlaaten van zulk een aanzienlyk, en door my zo zeer vermeerderd erfgoed, iets by u verdiend hebben. Doch nu ik u deeze erfenis, niet uit noodzaaklykheid, maar uit vrye keuze nalaate; nu ik vroeg verkies te | |
[pagina 433]
| |
sterven, op dat gy, zo veel te vroeger, aan 't bezit komen zoudt; vorder ik, met regt, dat gy, al wat gy my hierom meer schuldig zyt, met zo veel meer zorg en liefde jegens de Ingezetenen deezer Landen betaalt. Andere Vorsten verheugen zig, om dat zy hunnen zoonen het leeven gegeven hebben, en 't gebied zullen geeven. Ik heb deeze beiderlei vreugde, als tegenwoordig, willen genieten, en u zo wel door my zien regeeren, als leeven. Weinigen zullen dit myn voorbeeld navolgen: gelyk ik zelf, hierin, van de oudste tyden af, naauwlyks een voorbeeld voor my gehad heb. Doch men zal myn besluit eerst pryzen, als men zien zal, dat gy u het zelve waardig maakt. En dit zult gy doen, als gy de wysheid, welke gy, tot hiertoe, bemind hebt; als gy de vreeze Gods, en den Katholyken Godsdienst, allen de regte zuilen der Regeeringe, standvastiglyk, blyft aankleeven. Een ding heb ik hier maar by te voegen; den almagtigen, naamlyk, te bidden, dat hy u een' zoon geeve, wien gy 't gebied afstaan kont; doch niet behoeft af te staan. Toen de Keizer uithadt, viel Filips op de eene knie, en zyns Vaders regterhand hertelyk drukkende, smeekte hy hem, om zynen zegen: die, met heete traanen ontvangen zynde, de omstaanders ook tot weenen perste. Filips, toen opryzende, keerde zig, met een vriendelyk gelaat, naar de Staaten, en zig, wegens zyne onbedreevenheid in de Fransche taale, verschoond hebbende, beval hy Antoni Perenot, Bisschop van Atrecht, 't woord te doen, in zynen naam. De Bisschop vertoonde, hierop, 's Konings dankbaarheid aan zy- | |
[pagina 434]
| |
nen Vader, en deszelfs liefde tot de Landzaaten, in eene welspreekende RedevoeringGa naar voetnoot(e), die, van wege de Staaten, door Jakob Maas, Pensionaris van Antwerpen, deftig en sierlyk, beantwoord werdt. Ten laatste, sprak de Landvoogdes Maria; 't bewind over de Nederlanden, welk zy nu, vyfentwintig jaaren lang, in handen gehad hadt, aan 's Keizers voeten nederleggende. |
|