Vaderlandsche historie. Deel 5
(1751)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI.
| |
[pagina 382]
| |
guldens op de Schildtalen, en het overige uit een' tienden Penning op de vaste goederen, die, naar hunne rekening, honderd en veertig of honderd en vyftigduizend guldens zou opbrengen.’ Dordrecht en Haarlem waren 't genoegzaam eens met de Edelen. Delft sloeg voor, dat men de Ingezetenen, gelyk in 't Noorderkwartier gewoonlyk geschiedde, op zekere schotponden moest stellen, naar dat zy gegoed waren: doende, by voorbeeld, die vyftig ponden vlaams gegoed waren, een half schotpond, die honderd, een heel, die tweehonderd, twee, die vierhonderd, vier betaalen; en zo voorts, tot agtduizend ponden vlaams, die op vyfentwintig schotponden moesten worden gesteld. Leiden wilde een' tienden Penning heffen van alle inkomende goederen, twee deelen ten laste van den Eigenaar, en een ten laste van den Bruiker; 't gene 'er te kort kwam moest, in de Steden, gelyk de gewoonlyke Beden, en ten platten lande, uit een Morgengeld van vier, drie en een halve, en drie stuivers, naar de gesteldheid der Landen, gevonden worden. Die van Amsterdam waren 't genoegzaam eens, met de Edelen, Dordrecht en Haarlem. Alleenlyk merkten zy aan, dat men de Huizen, die niet boven zes guldens aan huure deeden, van den tienden Penning wilde ontlasten; doch dat 'er zulken weinig in hunne Stad gevonden werden, schoon 'er veelen waren, van welken de Eigenaars, jaarlyks, niet meer dan een pond vlaams zuiver geld rekenen konden, welken zy oordeelden, dat insgelyks behoorden vry te zyn. Gouda voeg- | |
[pagina 383]
| |
de zig hier by. Naderhand kwamen de Steden eenpaarig tot tweehonderd en vyftigduizend guldens, te vinden uit den tienden Penning op de vaste goederen, op de Schildtalen, en uit een Morgengeld van vyf, vier en drie stuivers. Alleenlyk hieldt Gouda zig te hoog gesteld in de Schildtalen. Doch men wilde verscheiden' voorwaarden bedingen, in welken de Landvoogdes niet bewilligen kon: de voornaamsten waren afschaffing van den Impost van twee ten honderd, vrye vaart Westwaards, en visschery onder Vrygeleide, of by stilzate. Ook wilde men geene Ampten, buitenGa naar margenoot+ dat van Stadhouder, aan uitheemschen begeven hebben: waarop de Landvoogdes zeide ‘dat zy niet veele Ampten aan uitheemschen gegeven hadt, en niet dan aan zulken, die zy bekwaamer vondt dan de Ingeboornen, ten zelfden tyde, naar deeze Ampten, staande.’ Eindelyk, moesten de Staaten, in Grasmaand, in de volle Bede, bewilligen. Gouda toonde zig, sedert, onwillig, om naar de Schildtalen te draagen. Ook was de Graaf van Egmond, die beweerde regt te hebben, om de Beden, in zyne Heerlykheden, zelf te innen, weigerig, om tot deeze Bede te betaalen: gelyk hy ook, in 't voorleeden jaar, reeds tegen de bewilliging in de Bede van tweehonderdduizend guldens geprotesteerd hadtGa naar voetnoot(l). Die van Voorne en Putten begeerden ook van den tienden Penning vry te zyn. Doch de Staaten gaven den Ontvanger last, om alle onwilligen, by | |
[pagina 384]
| |
executie, tot voldoeninge te noodzaakenGa naar voetnoot(m). 't Bleef, ondertusschen, dit jaar, niet by deeze Bede van driehonderdduizend guldens. In Oogstmaand, vorderde de Keizer nog tweehonderdduizend guldens van die van Holland. Van ruim honderdduizend guldens moesten zy, terstond, Schuldbrieven, ten laste der zes groote Steden, leveren; die de Keizer tot gereed geld maaken kon. Sommige Steden wilden egter, volgens gewoonte, wederom iets afdingen van deeze Bede. Doch die van Leiden merkten aan, dat zulks, by de voorige Beden, niet doenlyk geweest zynde, ook nu met geen' grond te verwagten was. Men kwam, derhalven, in 't begin van Wynmaand, tot eene eenpaarige bewilliging in de volle Bede, die, by verkooping van Los- en Lyfrenten, gevonden werdt. Men ontving van de Koopers wel tot tienduizend ponden van veertig grooten aan gemaakt zilverwerk. De Landvoogdes nam het, ten deezen tyde, tot twee-endertig stuivers de ons, in betaalingGa naar voetnoot(n). Doch ten zelfden tyde, losten de Staaten eenige oude Schuldbrieven af, 't welk de Ontvanger, heimelyk, door de tweede hand, wist te beleggen, op dat men, ten Hove, niet merken zou, dat het Land thans nog in staat was, om schulden af te doenGa naar voetnoot(o). By 't bewilligen in de Bede van driehon- | |
[pagina 385]
| |
derdduizend guldens, die, ten deele op de Schildtalen, werdt omgeslaagen, hadden de groote Steden staat gemaakt, op het genieten der gewoonlyke kwytscheldingen. Doch de kleine Steden, voorziende, of vreezende, dat deeze kwytscheldingen, wederom, gelyk voorheen, ten haaren laste, zouden komen; vervoegden zig, kort na 't bewilligen in de Bede, met een verzoekschrift aan den Keizer, waarby zy, vooraf, het ongelyk, haar, door de groote Steden, in 't voorleeden jaar, aangedaan, en nu op nieuws gedreigd, vertoond hebbende, verzogten ‘dat den Ontvanger-Generaal van 's Keizers Beden in Holland gelast mogt worden, de penningen, welken zy reeds te veel betaald hadden, om te slaan, over de groote Steden; dat de Beden, voortaan altoos, Schildtaals gelyk, mogten worden omgeslaagen, en dat 'er altoos Gemagtigden van vier kleine Steden op de Beden beschreeven mogten worden, om derzelver belangen voor te staan.’ 't Verzoekschrift werdt, volgens de rondigheid dier tyden, met deeze woorden, beslooten, Dit doende, zal uwe Roomsch Keizerlyke Majesteit wel doen. De verzoekers waren Burgemeesters en Regeerders der kleine Steden van Rotterdam, Schoonhoven, Gorinchem, Schiedam, Heusden, Vlaardingen, den Haage, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medenblik en Texel. Doch op hun verzoek kwam geen ander antwoord, dan dat 'er de Landvoogdes zo veel opzigt op neemen zou, als zy naar billykheid zou vinden, | |
[pagina 386]
| |
te behoorenGa naar voetnoot(p). Hier by bleef het, sedert. De kleine Steden konden nimmer verwerven, dat zy, wederom, gelyk van ouds, op de Graaflyke Beden beschreeven werden, en sommigen moesten de Excynzen merkelyk verhoogen, om het aandeel te vinden, welk zy, volgens de schikkinge der Edelen en groote Steden, in de Beden, draagen moestenGa naar voetnoot(q). Over 't Land in 't gemeen, werdt nu, volgens Staats besluit, de tiende penning van Landen, Huizen en erven geheevenGa naar voetnoot(r). Om welken te schatten, in elke Stad, kleine en groote, zes bekwaame en eerlyke persoonen, niet zynde in de Wet, gemagtigd werdenGa naar voetnoot(s). Ook moest men den tienden penning van alle de Visscheryen onder Holland betaalenGa naar voetnoot(t). De Haringvaart was hier in tamelyke bloei, wordende van Enkhuizen alleen, omtrent deezen tyd, honderd en veertig Buizen uitgerustGa naar voetnoot(u). Men hadt, dit jaar, wederom veel overweeging ter Dagvaart gehad, om dezelve te beveiligenGa naar voetnoot(v), 't welk, door middel van omtrent twintig Oorlogschepen, waartoe de kosten, uit den gemelden tienden Penning, gevonden werden, schynt geschied te zyn. De omslag des tienden pennings van de waarde der Huizen en erven binnen Amsterdam beliep thans dertienduizend en eenige honderden guldens. | |
[pagina 387]
| |
Doch 't schynt, dat deeze somme niet volkomen in 's Lands Kasse gekomen is. Immers men heeft den Amsterdamschen Burgemeester, Henrik Dirkszoon, die thans 't meeste gezag voerde in de Stad, sedert beschuldigd, dat hy 'er meer dan vierduizend guldens van agter gehouden hadtGa naar voetnoot(w). |
|