Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV. De Amsterdammers werpen een Blokhuis op te Ypesloot.De tyding van het naderen der Gelderschen vloog schielyk over naar Amsterdam, alwaar men, voor eenen overval bedugt, zig in staat van tegenweer stelde. Voor de S. Antonis Poort, die naar Weesp uitzag, werden alle boomen omverre gehouwen. De schoone Doele der Handboogschutteren zelve werdt afgebroken, op dat 'er de vyand niet in nestelen zou. Tusschen Amsterdam en Weesp, aan den Muiderdyk, lag een gehugt, Ypesloot genaamd, ter wederzyde, van het Y en de Diemermeer bespoeld. Hier, op het smalst van den dyk, wierpen de Amsterdammers een Blokhuis op, om den Gelderschen den doortogt te beletten. Terwyl men hiermede bezig was, eischte de Hertog van Gelder, die zelf binnen Weesp gekomen was, door eenen Priester, de Stad op. Doch de Amster- | |
[pagina 355]
| |
dammers gaven hem ten antwoord, dat zy nog niet in de noodzaaklykheid gebragt waren, om van Heer te moeten veranderen. Karel rukte hierop naar Ypesloot, om eenen aanval te doen, op het Blokhuis der Amsterdammeren, welk nog niet voltrokken was. De arbeiders werden gedekt, door een Oorlogschip, in de Diemermeer, en door eenige anderen, in het Y leggende. Karel hadt voor, eerst het Schip, welk in de Diemermeer lag, in den grond te booren, en daarna het Blokhuis aan te tasten. Doch dit schip, geholpenGa naar margenoot+ door eenige anderen, weerde zig zo dapper, dat de Gelderschen van den dyk gedreeven werden. Op dit oogenblik, begon men ook uit het Blokhuis vuur te geeven. Een Huis, alwaar Hertog Karel zig ophieldt, werdt door en door geschooten. Hy werdt, eindelyk, genoodzaakt, met eenig verlies, te wykenGa naar voetnoot(y). Doch omtrent het einde van Zomermaand, hervatte hy de onderneeming. Dertig Gelderschen omtrent, door eenen overgeloopen Fries, geleid, raakten, by nagt, met kleine schuitjes, binnen het Blokhuis, zonder door de Oorlogschepen ontdekt te worden. Gerard van Mierop, die op het Blokhuis geboodt, vernam haast onraad: en 't hoofd naar buiten steekende, riep hy, Bourgondie! Bourgondie! Terstond hierop, werdt het geschut van de schepen gelost. De Gelderschen weeken den weg op naar Amsterdam. Doch hier liepenze eene bende Amsterdammer Poorters in den mond, die, onder Reinier Mosterd, met den | |
[pagina 356]
| |
ogtendstond, uitgetrokken waren. De meesten moesten zig gevangen geeven, en zaten, een geheel jaar, op S. Olofs Poort, te Amsterdam. Eenigen waren gesneuveldGa naar voetnoot(z). Karel, te Weesp, kennis van het mislukken deezer tweede onderneeming gekreegen hebbende, en vreezende, in Gooiland, bezet te zullen worden, keerde, eerlang, met zyn volk, naar Gelderland te rugGa naar voetnoot(a). |
|