Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijSlegte staat van Utrecht.De Stad hadt ondertusschen Engelbert, Broeder van Jan, Hertog van Kleeve, eenen jongeling van agttien jaaren, tot Voogd en Beschermheer verkoorenGa naar voetnoot(c). Hy kwam, tegen het einde van 't jaar, binnen UtrechtGa naar voetnoot(d); doch bragt weinig toe, tot redding der vervallen' zaaken. Bisschop David hadt bewerkt, dat de toevoer naar de Stad, in Holland en in Gelderland, verbooden was. Ook gedoogde hy niet, dat zy, uit de andere Stigtsche Steden, welken in zyne magt waren, voorzien werdt. Daarenboven hielden de Wa- | |
[pagina 205]
| |
tersteden van 't Noorder-Kwartier Schepen op de Zuiderzee en voor den mond der Eem, die den toevoer te water afsneedenGa naar voetnoot(e). Dit veroorzaakte groote duurte in de Stad. Ook kwamen 'er de geldmiddelen bekrompen om. Men hadt reeds eene leening van de ryke Weduwen gedaan. Ook hadden agt- of negenhonderd van de voornaamste Burgers ieder een pond groot opgebragt, onder belofte, dat zy van Krygsdienst verschoond zouden blyven, zo dit geld, in zes weeken, niet wederom gegeven werdt. Doch deeze belofte werdt niet en 't geld egter ingehouden. Naderhand zondt men iemant naar Keulen, om lyfrenten ten laste der Stad te verkoopen. Doch hy vondt geene koopers: alzo de Keulenaars wisten, dat de meeste Rykdom uit Utrecht geweeken, of gedood was. Men verkogt de geringste Ampten voor twee lyven, of zo lang men koopers vinden konGa naar voetnoot(f): ten blyke, dat men geene middelen onbeproefd laaten wilde, om geld te bekomen. In Sprokkelmaand des volgendenGa naar margenoot+ jaars, werdt 'er eene Dagvaart te Schoonhoven gehouden, tusschen den Stadhouder Lalaing met de Hollandsche Steden, en de Stad Utrecht, om van Vrede te handelen; doch men scheidde vrugteloosGa naar voetnoot(g). De wederzydsche vyandlykheden gingen even hevig haaren gang. Viane, alwaar zig eenige voornaameGa naar margenoot+ Stigtsche ballingen onthielden, werdt, op den zeventienden van Lentemaand, door die van | |
[pagina 206]
| |
Utrecht bemagtigdGa naar voetnoot(h). De Stad was, in 't jaar 1477, overmeesterd, door Reyer van Broekhuizen, Zusters Zoon van Reinoud van BrederodeGa naar voetnoot(i); die met Reinouds Bastaard-Zoonen samengespannen was, om Jolande van Lalaing, Weduwe van Heere Reinoud, de Voogdyschap over Jonkheer Walraven, haaren Zoon, te ontweldigenGa naar voetnoot(k). Ook behieldt hy 't bewind der Heerlykheid, tot in 't jaar 1480, wanneer Walraven, meerderjaarig geworden, tot Heere van Viane werdt ingehuldigdGa naar voetnoot(l). De Hollanders, en sommige Utrechtschen, die naderhand verdreeven werden, hadden hiertoe veel geholpenGa naar voetnoot(m): waarom Walraven hun, toen zy gebannen waren, het verblyf, in Viane, niet weigeren konGa naar voetnoot(n). Doch dit was reden genoeg voor de Utrechtschen, anders thans goed Hoeksch, om de Stad van het Hoofd der Hoekschen aan te tasten, en in te neemenGa naar voetnoot(o). Jonkheer Walraven raakte egter, in Hooimaand, wederom in 't bewind van Viane, mids betaalende vierduizend vierhonderd Rynsche guldens aan Vincent van Zwaanenburg, die de Stad toen voor de Utrechtschen bewaardeGa naar voetnoot(p). |
|