Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijGelegenheid tot denzelven.Wy hebben reeds aangemerktGa naar voetnoot(p), dat onze Landsluiden thans, sterker dan voorheen, op de Oostzee begonden te handelen: 't welk niet geschieden kon, zonder dat 'er de Oostersche Koopsteden zelve, die deeze vaart geheel plagten in te hebben, veel by leeden. Men wil, dat deeze Steden, uit loutere afgunst over den handel onzer Landsluiden, de vyandlykheden allereerst begonnen, en eenigen onzer schepen beroofd hebben. Doch mooglyk hebben de onzen, die, voor een gedeelte, Leden van het Hanze-Verbond waren, uit begeerte om hunnen handel uit te breiden, zig niet al te stipt aan de voorwaarden van dit Verbond gehouden, en dus den Oosterlingen regtmaatige stof tot ongenoegen gegeven. Men vindt, ten minsten, dat de Hollanders die van Lubek, in den jaare 1428, ter Zee eenige schade hadden toegebragt, waar over Hertog Filips, in Herfstmaand, de Steden, voor den Graave of zynen Raad in den Haage, ter Dagvaart, beschreef, te gelyk vrygeleibrieven afvaardigende voor twintig StedebodenGa naar voetnoot(q), zo noemde men, ten deezen tyde, de Gemagtigden der Steden. Doch wat hier gehandeld werdt, is my niet gebleeken. Alleenlyk, werdt 'er, sedert, een Bestand met | |
[pagina 531]
| |
de Oosterlingen geslooten. De oudste Schryvers getuigen, dat de Stad Lubek, het hoofd van het Hanze-Verbond, de andere Hanze-Steden, tegen Pinksteren des jaars 1434, ter algemeener Vergaderinge beschreeven hebbende, klagtig viel over de Hollanders en Zeeuwen, die, onder beleid van Henrik van Borselen, Heere van Veere, den Oosterschen Handelaaren, hunnen Bondgenooten, ter Zee, merkelyke schade hadden toegebragtGa naar voetnoot(r). De Steden Lubek, Hamburg, Rostok, Straalzond, Wismar en Lunenburg, van ouds Wendsche of Wandaalsche Steden genaamd, waren de voornaamsten, die deeze schade geleeden hadden. Ook beslooten zy in 't byzonder, onzen Landsluiden den Oorlog te verklaaren, zo dra zy de Vrede met Erik, Koning van Deenemarke, getroffen zouden hebben, 't welk, niet lang hier na, gelukte. Zy slooten ook een Verbond van onderlinge bescherming, met den Hertoge van Holstein, en met Paulus van Rusdorf, Grootmeester der Duitsche orde in Pruissen, en stelden zig allenthalven in staat, om den kryg met nadruk voort te zetten. Midlerwyl, hadden zy 't Bestand met Holland, een en andermaal, verlengd. Ook waren die van Stettyn en Pomeren in Holland, gekomen, om een Verdrag te sluitenGa naar voetnoot(s). |
|