Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV. Vrouw Jakoba begeeft zig in een heimelyk Huwelyk met Frank van Borselen.Vrouw Jakoba hadt zig, na dat zy buiten 't bewind der Landen gesteld was, gemeenlyk te Goes in Zuidbeveland, en somtyds ook, in den Haage in Holland, opgehouden: het leed, welk zy gevoelde, over de ontrouw des Hertogs van Glochester, haaren derden Egtgenoot, en over de heerschzugt van Hertoge Filips, of heimelyk opkroppende, of somtyds verzettende, door het oefenen van Rid- | |
[pagina 510]
| |
derlyke of burgerlyke Spelen, in welken zy, nu en dan, blyken van meer dan gemeene behendigheid gaf. Men vindt, dat zy, t'eenigen tyde, te Goes, de Papegaai, met de Kruisbooge, afgeschooten hebbende, tot Koninginne der bende verklaatd werdt, en van de Landluiden kleine geschenken ontving, met welken, zy zeer vermaakt wasGa naar voetnoot(o). Doch zulke zoetigheden werden, van tyd tot tyd, gevolgd, van den bitteren nasmaak haarer geleedene en nog duurende verdrieten. De aanwassende grootheid van haaren Neeve Filips verzwaarde haar leed. Zy bespeurde wel haast, hoe haare beste vrienden hem, allengskens, meer en meer naar de oogen begonden te zien, en hoe byna niemant, by haar, die den naam van Graavinne nog voerde, zyn Hof maakte. Geen wonder. Filips hadt gelegenheid en vermogen, om zyne vrienden te bevoordeelen. By Jakoba reikten, daarentegen, de inkomsten naauwlyks toe tot haar onderhoud. En zo dikwils als zy genoodzaakt was eenige buitengewoone kosten te doen, vondt zy zig in bekommering. Haare oude Hoeksche vrienden hadden haar, meer dan eens, met geld ondersteund; doch, ziende dat zy geene vergoeding, veel min eenige bevordering van de Graavinne te wagten hadden, slooten zy, eerlang, ook de handen. Frank van Borselen, Stadhouder van Holland en Zeeland, schoon de Kabbeljaauwsche zyde houdende, was, eindelyk, de eenigste, die der Graavinne, in haare verlegenheid, onderstand aanboodt, op | |
[pagina 511]
| |
zulk eene heusche en verpligtende wyze, dat 'er haar hert door getroffen werdt. De gemeenzaame verkeering der Graavinne met Heere Frank, die hier op volgde, verwekte, eerlang, zulk eene sterke onderlinge genegenheid, dat Jakoba besloot, zig heimelyk met hem in 't Huwelyk te begeeven: gelyk, in HooimaandGa naar margenoot+ des jaars 1433, in den Haage, geschieddeGa naar voetnoot(p). Zy wist wel, dat zy beloofd hadt, niet dan met toestemming van 's Lands Staaten, van haare Moeder, en met naame ook van Hertoge Filips, te zullen trouwen. Doch zy begreep te gelyk, dat Filips nimmer zyne stem tot haar Huwelyk geeven zou. Haare sterke genegenheid tot Heere Frank deedt haar, derhalven, haare belofte in den wind slaan. En indien haar Huwelyk verborgen kon blyven, zou zy, zo zy waande, geen nadeel van het breeken haarer belofte te dugten gehad hebben. |
|