Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 483]
| |
chester zelven was het eenige niet, dat Vrouw Jakoba in verlegenheid bragt. De Hollandsche en Westfriesche Steden spanden samen, om eene Vloot uit te rusten, tegen de haare, die, onder bevel van Willem van Brederode, langs de Zuiderzee, kruiste. Haarlem, Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en de andere Watersteden bragten, in den Zomer des jaars 1427, een bekwaam aantal van Schepen te water, om de Hoekschen uit de Zuiderzee te jaagen. Kort te vooren, hadt Brederode die van Texel, aan welks Heerlykheid, Margareet, Graavinne Weduwe van Holland, zo wel als aan Gouda, verlyftogt wasGa naar voetnoot(n), bewoogen, om Vrouwe Jakoba hulde te doen, en nu was hy bezig, om met Wieringen te verdraagen. Niet verre van dit Eiland, raakten de Vlooten aan malkanderen. Brederode kreeg hier de nederlaag, en werdt, met een groot deel der zynen, gevangen genomen: van welken 'er wel vierentagtig, te Enkhuizen, onthalsd werden. Het gewoon lot der ongelukkigen, in burgerlyke Oorlogen: in welken men, zyne partyen als muitelingen aanmerkende, niet besluiten kan dezelven, op den voet van krygsgevangenen, te handelen. Brederode zelf werdt, om zyne hooge geboorte, ter naauwer nood, verschoondGa naar voetnoot(o). De Stede Grootebroek, die zig, onder anderen, in deezen slag, dapperlyk tegen de Hoekschen gekweeten hadt, kreeg, niet lang hier na, van Hertoge Filips, afslag van de boete, in welke zy, | |
[pagina 484]
| |
om de onderneeming op Hoorn, verweezen geweest was. Zelfs werdt zy, na verloop van eenige jaarenGa naar voetnoot(8), in 't verbeurde Stederegt hersteldGa naar voetnoot(p). |
|