Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV. Beleg van Dordrecht, door Jan van Brabant.De tyding der Zeeschuimeryen van de Dordrechtschen en Brielenaars hadt Hertog Jan van Brabant en Vrouwe Jakoba doen besluiten, om, uit den Haage, brieven af te zenden aan eenendertig Hollandsche Steden, by welken dezelven ontbooden werden, om over 't belegeren van Dordrecht te raadpleegenGa naar voetnoot(i). Niet lang hier na, werdt dit Beleg ondernomen. Dordrecht was de Wapenplaats van Jan van Beieren, van waar de meeste togten te water en te lande werden ondernomen, en werwaards de buit gevoerd werdt. Men oordeelde, derhalven, met reden, dat het einde der burgerlyke beroerten van het bemagtigen deezer Stad afhing. In Zomermaand, sloegen Jan en Jakoba zig omtrent Dordrecht neder, van zins om der Stad den toevoer af te snyden, en haar, hier door, tot de overgaave te noodzaaken. De Belegeraars hadden hunne magt verdeeld. De Hollanders lagen in Paapendrecht, even boven de Stad, aan de Merwe. De Brabanders hadden zig beneden de Stad gelegerd, in een Dorp, de Myle genaamdGa naar voetnoot(k). Hier en in Paapendrecht, werden twee sterke Blokhuizen opgeworpen. In het eerste, lag weinig, in het andere, genoeg Volk, en dit was ter verdediging toevertrouwd aan Jonkheere Adriaan, natuurlyken Zoon van Hertoge Albrecht en Schout van Dor- | |
[pagina 430]
| |
drechtGa naar voetnoot(l). De belegerden, niet verlegen om voorraad en rykelyk van Volk voorzien, stelden zig, ondertusschen, niet slegts in staat, om het beleg door te staan; maar deeden schier dagelyks gelukkige uitvallen op de Brabanders, welken zy verscheiden' Schepen afnamen. Deezen verhaalden hunne schade, door eenen inval in 't Land van Voorne, alwaar zy Goereede plonderden en in den brand stakenGa naar voetnoot(m). Zes weeken duurde het beleg, zonder dat men iets gevorderd hadt. De belegerden hadden hunne vrienden onder de BrabandersGa naar voetnoot(n), die de onderneemingen ten nadeele der Stad geduurig te leur wisten te stellen. Ook was 'er voorraad gebrek in 't Leger. En 's Lands geldmiddelen kwamen, ten deezen tyde, zo schaars om, dat de Thesaurier, Filips van Wassenaar, genoodzaakt was, om, op eigen geloove en onderpand, hier en daar, penningen tot tien ten honderd te ligtenGa naar voetnoot(o). De Hertog van Brabant werdt, eindelyk, te raade met de zynen af te trekken, en 't BlokhuisGa naar margenoot+ huis in de Myle in den brand te steeken. Dit geschiedde omtrent den tienden van Oogstmaand. De belegerden, de vlam ziende opgaan, trokken uit, vielen in de agterhoede der Brabanderen, en bekwamen op nieuws grooten buit. Deezen bragten 't, al wykende en zig verweerende, te Geertruidenberg. Het Hollandsch Leger, welk in Paapendrecht lag, trok, insgelyks, kort hier na, af; doch liet | |
[pagina 431]
| |
het Blokhuis bezet. 't Leedt egter niet lang, of de Dordrechtsche Poorters, met Jan van Beieren aan 't hoofd, vielen 'er op aan, en bemagtigden het stormenderhand. Jonkheer Adriaan en een groot deel der bezetting sneuvelde hierGa naar voetnoot(p). Jan van Beieren, door deezenGa naar margenoot+ voorspoedigen uitslag zyner onderneemingen, aangemoedigd, wierp het oog op Rotterdam, en 't gelukte hem, op den tienden van Wynmaand, de Stad, by verrassing, in te neemenGa naar voetnoot(q): waar door hy zig van een voornaam gedeelte van Holland meester zag. |
|