Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Jan van Beieren dringt zig in de Regeering.Wy hebben, in 't voorgaande Boek, gezien, hoe deeze Bisschop, wien 't hert meer naar de weereld hing dan naar de Kerk, door hulp van Graave Willem en de Landzaaten, in 't bezit zyns Bisdoms, hersteld geworden was. In plaats van deeze gunst, omtrent 's Graaven Dogter, te erkennen, maakte hy, terstond na 's Graaven dood, en veelligt al te vooren, toeleg, om haar te ontzetten van de Regeeringe. Hy hieldt heimelyk verstand binnen Dordrecht; alwaar de Kabbeljaauw- | |
[pagina 418]
| |
schen, door den tyd, veel deel in 't bewind hadden weeten te verkrygen. Ook heeft hy, naar allen schyn, besteken, dat Jakoba, te Dordrecht alleen, niet voor wettige Landsvrouwe was aangenomen. Doch hy deedt meer, ten nadeele zyner Nigte. Beslooten hebbende den Geestelyken Staat geheellyk te verlaaten, en zig van de Regeering deezer Landen, of als Graaf, of ten minsten als Voogd of Ruwaard, meester te maaken, kwam hy, niet lang na Jakoba, in persoon, herwaards. Hy begaf zig regelregt naar Dordrecht, alwaar hy de meeste vrienden hadt. Ook werdt hy hier, met open' armen, ontvangen, en, by plegtigen eede, voor Ruwaard der Landen aangenomenGa naar voetnoot(k). De Stad Briel, alwaar hy, als Heer van Voorne, 't meeste bewind hadt, erkende hem, in dezelfde hoedanigheid. Doch de andere Steden, aangezogt om hem, insgelyks, voor Ruwaard aan te neemen, weigerden het rondelyk, zig beroepende op den uitersten Wil van Hertoge Willem, die ernstelyk begeerd hadt, dat men zyne Dogter aan Jan, Hertoge van Brabant, zou uithuwelykenGa naar voetnoot(l); 't welk de Landzaaten beletten moest, naar eenen anderen Voogd over de Landen, uit te zien. |
|