Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijOpschuddingen in verscheiden' Steden:Doch naauwlyks was Hertog Willem ingehuldigd, of de Hoeksche en Kabbeljaauwsche tweespalt ontstak op nieuws in verscheiden' Steden. Wy hebben te vooren gezien,Ga naar margenoot+ dat de Kabbeljaauwschen, sedert de gemeenzaame verkeering van Hertog Albrecht met Aleid van Poelgeest, wederom in aanzien en bewind geraakt waren: ook dat de Hoeksche Heeren, die 't met Hertoge Willem, toen alleen Graave van Oostervant, eens waren, na | |
[pagina 366]
| |
't ongelukkig omkomen van Jonkvrouwe Aleid, ten Lande uit waren geweeken. Sedert de verzoening van Willem met zynen Vader, kwamen zy wel wederom herwaards; doch 't blykt niet, dat zy, gelyk te vooren, in de Regeering van 't Land of de Steden, gebruikt zyn geworden. Maar zo dra was Albrecht niet overleeden, en Willem aan 't bewind geraakt, of de Hoekschen, die te vooren altoos zyne zyde gehouden hadden, werden nu ook door hem begunstigd, en hier en daar ter Steden-Regeeringe ingedrongen. De Kabbeljaauwschen, niet min heet op 't bestieren dan de Hoekschen, deezen slag voorziende of reeds gevoelende, verwekten gevaarlyke opschuddingenGa naar margenoot+ in verscheiden' Steden. Te Haarlem was 't gemeen, sedert het ombrengen van Simon van Zaanden, in den jaare 1377, geduurig oneenig geweestGa naar voetnoot(v). Nu verwekte de gevreesde of reeds beproefde verandering nieuwe beroerte. In eenen geweldigen oploop van 't Volk, werden verscheiden' treflyke mannen doodgeslaagen. Ook vielen de Kabbeljaauwschen in het Slot te Heemstede, welk vernield werdt. Doch veelligt is dit vroegerGa naar margenoot+ gebeurd. Te Amsterdam, ontstondt gelyke beroerte, in welke de Priester Willem Bruinszoon het leeven verloorGa naar voetnoot(w). De Schout Jan Nottaard, en twee of drie voornaame Burgers van de Kabbeljaauwsche zyde, werden, ter oorzaake deezer beroerte, op 's Graaven last, in de gevangenis onthalsd, en hunnen Vrien- | |
[pagina 367]
| |
den dood t'huis gezondenGa naar voetnoot(x). Zesendertig voornaame Burgers raakten, te Delft, in diergelyk 1405. te Delft, eene opschudding, jammerlyk aan hun eindeGa naar voetnoot(y). Doch de Stad Dordrecht liep,Ga naar margenoot+ omtrent deezen tyd, en wat laater, zo merkelyk een gevaar van in een deerlyk bloedbad gezet te worden, dat wy ons niet onthouden konnen, van het den Leezer beknoptelyk voor oogen te stellen. De Regeering was hier, ten deele de Hoeksche,Ga naar margenoot+ ten deele de Kabbeljaauwsche zyde toegedaan; doch door Hertoge Willem, terstond na zyne inhuldiging, den zeventienden van Louwmaand, in 't bewind bevestigd. In 'tGa naar margenoot+ volgend jaar, moest de Wethouderschap, volgens gewoonte, veranderd geworden zyn; doch de Hertog liet dezelfde Persoonen aanblyven: 't welk men, tot dien tyd toe, te Dordrecht, nog nimmer gezien hadtGa naar voetnoot(z). 't Schynt dat Willem, onderregt van de tweedragt der Wethouderen onderling, niet geweeten heeft, wie hy uit het bewind moest zetten, zonder vrees voor zwaarer onheil: en dat hy hierom beslooten heeft, de Wet niet te veranderen. Ook hadt men, te Dordrecht, omtrent deezen tyd, gezien, waar toe verstoorde Regenten bekwaam waren. Jan Schoonhout, Raad der Stede, in den jaare 1402Ga naar voetnoot(a), doch na dien tyd, Rentmeester van Zuidholland geworden, was zo verbitterd op den Schout, Jan van Arkel, dat hy hem, terwyl | |
[pagina 368]
| |
hy op weg naar den Haage was, te Overschie ongelukkiglyk van 't leeven beroofdeGa naar voetnoot(b). Dit was nog maar een begin der beroerte. De Kabbeljaauwsche Regenten, bedugt dat men hun den voet zou ligten, waren op middelen bedagt, om zig, in 't verkreegen gezag, met geweld, te handhaaven. Schoonhout, samenspannende met Filips, Bastaard van de Lek, Baljuw van Zuidholland, met den Schout en de twee Burgemeesters, en met vyf van de negen Schepens, zogt alles, in de Stad, naar zynen zin, te beschikken, en de Hoeksche Regenten, die de minsten in getal waren, allengskens te verdrukken. De Gemeente, ondertusschen, te onvrede over de Regeeringe, sloeg aan 't morren, en begon, eindelyk, met Verzoekschriften, om verbetering van eenige misbruiken, aan te houdenGa naar voetnoot(c). Zo euvel werdt dit van de Kabbeljaauwsche Regenten genomen, dat zy, in den Raad, doordreeven, dat men een Bolwerk, of Sterkte binnen de Stad opwerpen moest, om de Burgery aan de hand te doen gaan. Straks daar op vallenze aan 't werk, en tegen den aanvang des jaars 1407, was 't Bolwerk, tegen den Hoppen-Stegert, nu Adriaan Joppen Steiger genaamd, aan de Poortzyde, voltrokken, en van Bussen, Kruid en ander Krygsgereedschap voorzien. Ook lei 'er een deel volks in van hunnen aanhang. De Gemeente, meest Hoeksgezind, hadt dit bedryf der Kabbeljaauwschen, met veel verdriet aangezien, te vergeefs hoopende, | |
[pagina 369]
| |
dat het opwerpen der sterkte gestuit zou worden. De Hoeksche Regenten roeiden hier onder, en toén 't werk zyn beslag gekreegen hadt, was 'er geen houden meer aan de Burgers. Op Dingsdag den vierden van Louwmaand, trokken zy, in grooten getale, gewapend, naar 't Bolwerk. Men wil, dat zy niet van zins zouden geweest zyn, geweld te gebruiken; maar alleen te vraagen, wat men met het opwerpen deezer sterkte voorhadt. Doch de Kabbeljaauwschen zagen hen zo dra niet naderen, of daar ging een kreet op, binnen 't Bolwerk, van Val aan, val aan! En straks daar na, vloog 'er een zwerm pylen af op de Burgerye, die toen de vesting met zo veel hevigheid aanviel, dat de Kabbeljaauwschen dezelve ruimen moesten; wykende in twee sterke Huizen, kort te vooren, door hen, van Krygsgereedschap voorzien. Van hier, schooten en wierpenze met steenen op de Burgerye, die, van haaren kant, geweld met geweld keerde. Al het welke niet zonder veel bloedstortens toeging. De Kabbeljaauwschen begonden 't eindelyk te bang te krygen, en droopen, d'een na den anderen, door agterdeuren, weg. De Hoofden hielden langst stand: doch moesten 't eindelyk opgeeven. De Burgers zouden toen gaarne hunnen moed aan hunne vyanden gekoeld hebben; doch eenige voornaame Hoekschen beletten 't. De Hoofden der Kabbeljaauwschen, waaronder, behalven den Baljuw en den Rentmeester van Zuidholland, de Schout, twee Burgemeesters en vier Schepens der Stad waren, lieten zig, als lammeren, naar de gevangenis der Ste- | |
[pagina 370]
| |
de, of, gelyk men toen sprak, naar 's Heeren Slote leiden. Terstond daarna, op den elfden van Louwmaand, slooten de Oud-Raad, de Gilden, eenige Edelen en ryke Poorters en de Burgery in 't gemeen een onderling Verdrag, waarby zy zig verbonden, malkanderen allen last en schade, die hun, om den voorgevallen oproer, mogt overgekomen zyn, of nog mogt overkomen, elk naar zyn vermogen, te helpen draagenGa naar voetnoot(d). Ook vindt menGa naar voetnoot(e), dat een' Koopman van Amsterdam, die by 't Bolwerk schade geleeden hadt, twaalf pond, uit Stads Kasse, vergoed geworden is. Sedert stondt de Stad, eenige maanden agter een, zonder Schout en Schepenen, terwyl de aanzienlykste Poorters dagelyks te raade kwamenGa naar voetnoot(f). Groot gevaar liepen, ten deezen tyde, de gevangenen, dat men hen aan den haat der Burgerye zou opofferen. Doch Hertog Willem, in Herfstmaand, het Geregt der Stad wederom gesteld hebbende, nam het der Burgerye kwalyk, dat zy zig, tegen zyne Amptenaars, met geweld, verzet hadtGa naar voetnoot(g): immers hy geliet zig zo, om zyn gezag te beter staande te houden. Voorts gaf hy der Stad vryheid, om eenige Persoonen, ten eeuwigen dage, ten Lande uit te bannenGa naar voetnoot(h): gelyk sedert geschiedde. Aanmerkelyk is 't ondertusschen, dat men den voornaamsten deezer ballingen, die te vooren te Dordrecht op 't | |
[pagina 371]
| |
kussen gezeten hadden, eenen eed afvergdeGa naar voetnoot(4), dat zy der Stad, noch iemant der Poorteren, om 't voorgevallene, immer eenig leed doen zoudenGa naar voetnoot(i). Doch deeze eed werdt gebroken. Een der BallingenGa naar margenoot*beroofde den nieuwen Schout, Willem van Brakel, niet lang hier na, buiten Rotterdam, moorddaadiglyk van 't leevenGa naar voetnoot(k). De andere aanhangers der Kabbeljaauwschen, ten getale van ruim vyftig, werden, in den aanvang des volgenden jaars, met de nieuwe Schepenen verzoendGa naar voetnoot(l), en sedert werdt de rust te Dordrecht, en in de andere Steden allengskens hersteld. |
|