Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Aanwas van de magt der Steden, omtrent de tyden van Hertoge Albrecht.In den aanvang des agtsten Boeks, hebben wy gezien, dat de Edelen deezes Lands, tot in de dertiende eeuwe toe, het voornaam bewind der Regeeringe, onder of nevens den Graave, gehad hebben. Zy werden, over zaaken van Vrede en Oorlog, alleen gekend. De Verbonden werden, door hen, niet door de Steden, bezegeldGa naar voetnoot(k). Doch naar maate dat de Steden, door den Koophandel, in magt en rykdom, toenamen, begonden zy ook meer, in zaaken van Regeeringe, gekend te worden. Eduard de I, Koning van Engeland, nog voor het einde der dertiende eeuwe, met Graave Floris den V, over een dubbel Huwelyk, in onderhandeling getreden zynde, vorderde, hierom, dat het Verdrag, niet slegts door de Edelen; maar ook door de Gemeenten der goede Steden bekragtigd zou wordenGa naar voetnoot(l). Floris zelf, met de Edelen overhoop leggende, begunstigde de StedenGa naar voetnoot(m), op dat zy hem, tegen de Edelen, beschermen zouden. Toen naderhand veele Edelen, als handdaadig aan den moord van Graave Floris, gedood of verjaagd waren, rees het gezag der Steden zo zeer, dat Jan van Avennes, met haar alleen, een Verbond sloot, om 't Land in rust te houdenGa naar voetnoot(n). Ook werden de Gemagtigden der Steden, van deezen tyd af, of al vroeger, ter algemeene Dagvaarten beschreevenGa naar voetnoot(o), en, zo wel als de Edelen, in uitheemsche Gezant- | |
[pagina 360]
| |
schappen, gebruiktGa naar voetnoot(p). Verscheiden' gewigtige Verbonden zelfs zyn alleen door de Steden bezegeldGa naar voetnoot(q). En Vrouw Margareet beloofde, in 't jaar 1346, geenen Oorlog te zullen aanvangen, dan met goedvinden van de StedenGa naar voetnoot(r). De Hoeksche en Kabbeljaauwsche oneenigheden deeden het aanzien der Steden ook ryzen. Willem de V. zou zig, zonder behulp der Steden, niet van de Regeeringe hebben konnen verzekeren; alzo 't schynt, dat de meeste Edelen de Hoeksche zyde hielden, die, door 't vernielen hunner Sloten, tot armoede gebragt, hun verlooren gezag den Steden overlieten. Hertog Albrecht, Ruwaard wordende, beloofde by den raad der goede Steden en der zulken, welken hy en de Steden aanstellen zouden, te zullen regeerenGa naar voetnoot(s). En Eduard de III, Koning van Engeland, begeerde, over 't Regt zyner Gemaalinne, Filippa, op deeze Landen, niet met hem in onderhandeling te treeden, dan na dat hy zig, van eene Volmagt der Steden hiertoe, voorzien hadtGa naar voetnoot(t). Al het welke het groot gezag der Steden, ten deezen tyde, duidelyk toont. |
|