Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijGraaf Willem verzamelt een talryk Leger. 1403.Twee jaaren hadt nu de Arkelsche Oorlog geduurd, in welken, 't krygsgeluk Heere Jan meer dan den Hollanderen gediend hadt. Doch in 't jaar 1403, stelde Graaf Willem zig aan 't hoofd van een Leger, uit Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen byeen verzameld: en versterkt met Utrechtsche, Engelsche en Kleefsche hulpbenden. Hertog Albrecht hadt, om dit Leger byeen te krygen, op nieuws geld van de Hollandsche Steden moeten opneemenGa naar voetnoot(9). De Engelschen hielpen hem, uit kragte der voorige Verbindtenissen. Adolf, Hertog van Kleeve, kon niet nalaaten Hertoge Albrecht, die, omtrent den jaare 1391, met Margareet, zyne Dogter, | |
[pagina 348]
| |
gehuwd wasGa naar voetnoot(i), bystand toe te schikken. Doch de Utrechtschen in deezen Kryg in te wikkelen, hadt meer werks gekost. Daar lag wel een oude wrok, tusschen den Bisschop en Heere Jan; doch de Vriendschap tusschen hem en de Hollanders, kon ook niet groot zyn, federt dat hy, in 't jaar 1395, het Verbond met de Friezen gemaakt hadt, van welk wy boven gewaagd hebben: waarom het hem niet geraaden scheen, den Heere van Arkel, ten behoeve der Hollanderen, den oorlog aan teGa naar margenoot+ doen. Hertog Albrecht en Graaf Willem, dit bevroedende, vervoegden zig ook niet aan den Bisschop; maar aan de Stad Utrecht, om, met dezelve, een Verbond van onderlinge hulpe, in 't byzonder tegen den Heere van Arkel, te sluiten. Zy booden zo merkelyke voordeelen uit, dat de Stad zig beweegen liet. In Zomermaand des jaars 1402, werdt 'er by wil en goeddunken van 's Hertogen Raade en de Steden, eene overeenkomst getroffen, tusschen Hertog Albrecht en Graave Willem, ter eener, en Burgemeesters Scepenen en gemeen Raed der Stad van Utrecht, ter anderer zyde, op den volgenden voet 1. ‘De Burgers van Utrecht zouden Johan, Heere te Arkel, helpen beoorloogen, op huns selfs gewinne ende verlies, volgens het goedvinden van agt mannen, vyf Hollandschen, naamlyk, de Heeren van Viane, van Montfoort, van Wassenaar, van de Lek en Filips van den Dorpe, en drie Utrechtschen, te weeten, Gerrit Vrenken, Gysbrecht over de Vegt, en Wouter Graauwaart. De buit | |
[pagina 349]
| |
en gevangenen, die men, in 't gemeen, bekwam, zouden, volgens de uitspraak van zes mannen, drie van wederzyde, die, oneens zynde, den Heere van Viane, tot Overman zouden hebben, verdeeld worden. 2. De Vestingen Hagestein, Everstein of Leerdam, Heere Jan afgewonnen wordende, zouden terstond geslegt; doch de Heerlykheid des Lands van der Leede en van Haastrecht den Gestigte van Utrecht afgestaan worden, indien de Bisschop, met zeven StolenGa naar voetnoot(k), plegtiglyk verklaarde, van ouds, regt op dit Land gehad te hebben, voorbehoudende Hertoge Albrecht egter den Lyftogt, voor zyne Gemaalinne Margareet van Kleeve, aan den Lande van Haastrecht. Doch de Stad en het Slot te Gorinchem en het Land van Arkel behieldt Hertog Albrecht voor zig. 3. Zo 'er niets gewonnen, en de Veldtogt, zonder Vrede of Zoen te maaken, geëindigd werdt, zou men, op gemeene kosten, eeneGa naar margenoot*sterkte opwerpen in 't Stigt, nevens Everstein, om beide de Landen te beschermen. 4. De geschillen, die, in gevolg van tyd, tusschen Holland en 't Stigt, mogten ontstaan, zouden niet door de wapenen beslegt; maar door goede mannen, of te Dordrecht, of te Utrecht, moeten afgedaan worden. Doch zo Holland den Bisschop eerst aanviel, zou het der Stad vry staan, hem te helpen, mids, veertien dagen te vooren, aan Hertoge Albrecht of Graave Willem, kennis | |
[pagina 350]
| |
geevendeGa naar voetnoot(l). 5. Hertog Albrechten Graaf Willem beloofden, van hunnen kant, dat de Burgers van Utrecht, voortaan, door Holland, op hunne oude tollen, zouden konnen vaaren, en tusschen de Noode en BodegraavenGa naar voetnoot(m), van alle bekommering aan lyf en goed vry zyn. Ook zouden hunne goederen in Holland niet hooger dan die der Hollanderen zelven mogen geschat worden. Eindelyk stondt Albrecht af van het voordeel, dat hem, by de uitspraak van Eduard, Hertog van Gelder, en by den Zoen van Gildenburg, in den jaare 1375, was toegestaanGa naar voetnoot(n).’ Deeze voordeelen werden den Utrechtschen gegund, by eenen byzonderen Brief, gegeven, in den Haage, op den vierentwintigsten van Zomermaand des jaars 1402, en, tot meerder zekerheid, bi bevelinge ende om bede willeGa naar voetnoot(1) van Hertoge Albrecht, door Burgemeesters, Schepens en Raaden der Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Middelburg en Zierikzee, bezegeldGa naar voetnoot(o). Utrecht, dus in 't belang der Hollanderen overgehaald, voegde zyne manschap by het | |
[pagina 351]
| |
talryk Leger der Landzaaten en Bondgenooten. En met zulk eene aanzienlyke magt trok Graaf Willem naar 't Land van Arkel. Heer Jan, de bui ziende opkomen, hadt zig verbonden met een groot getal van Duitsche en Geldersche Edelen, onder anderen ook met den Abt van Marienwaard, wien hy zyne Heerlykheid van Arkel opdroeg, omze wederom ter leen van hem te ontvangenGa naar voetnoot(p). De andere Edelen hadt hy, door andere redenen, bewoogen, om hem by te staan: en toen, 't platte Land ten besten geevende, hadt hy zig, met dezelven, geworpen binnen Gorinchem, voor welke Stad Graaf Willem, op denGa naar margenoot+ negenentwintigsten van Zomermaand des jaars 1403, 't beleg sloeg. Zyne groote magt stelde hem in staat, om de Stad, van alle kanten, te omsingelen, en dag aan dag, sterk, met steenen uit grof geschut, te beschieten. De belegerden bleeven hem niet schuldig. Hunne Boogschutters deeden menigen aanvaller sneuvelen. Ook deeden zy meer dan éénen gelukkigen uitval. Eens verraste zy de Zeeuwen, en sloegen hun omtrent honderd man af, onder welken verscheiden' Edelen waren. Op eenen anderen tyd, vielen zy in de Legerplaats der Kleevenaaren en Henegouweren, by welke gelegenheid, Walraven van Brederode omkwam. Twaalf, of, volgens anderenGa naar voetnoot(q), twee-entwintig weeken lang, hadt het beleg geduurd, wanneer Graaf Willem en Arkel beide naar 't einde begonden te verlan- | |
[pagina 352]
| |
gen. Jan, verkooren Bisschop van Luik, omtrent deezen tyd, in 't Leger gekomen, bewerkte een Verdrag, volgens welk ‘HeerGa naar margenoot+ Jan, Hertoge Albrecht en Graave Willem, op de knieën, om vergiffenis verzoeken moest, en gedoogen, dat 's Hertogen Vendel, een' geheelen dag, op 't Slot te Arkel stondt.’ Ligt viel her volbrengen deezer voorwaarde den Heere van ArkelGa naar voetnoot(r), die, mooglyk, meer gedaan zou hebben, mids men hem het doen van Rekening niet vergde, 't welk men niet vindt geschied te zyn. 't Schynt, dat Hertog Albrecht, geen voordeel uit deezen inlandschen Oorlog te gemoet ziende, verlangd heeft, om 'er met eere van ontslaagen te zyn. Ondertusschen verliepen 'er maar weinige jaaren, of de Vrede werdt gebroken, en de vyandlykheden, met meer hevigheid dan te vooren, begonnen. |
|