Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijOnlusten hier uit ontstaan.Hertog Albrecht, ongetwyfeld zeer gestoord over deezen moedwil, schynt nogtans geen' haast gemaakt te hebben, met het opzoeken en straffen der hoofdaanleideren. Koenraad Kuser, Vader van den vermoorden Graaflyken Hofmeester, hieldt, ondertusschen, zo lang by Hertoge Albrecht aan om regt, dat hy een besluit nam, om de Hoeksche Edelen, die zig, door hunne vlugt, verdagt gemaakt hadden, openlyk in te daagen. Vierenvyftig waren 'er ten Lande uit geweeken: en onder deezen waren de voornaamsten, Filips, Burggraaf van Leiden, Dirk, Heer van Asperen, met zynen Zoon, de twee jongste Broeders van de Lek, Henrik, Burggraaf van Montfoort, Jan, Heer van Heemstede, Filips van Polanen en de Heer van Duivenvoorde. Geen een van allen verscheen op de indaaging: waar op zy geoordecld werden, leeven en goed verbeurd te hebben. De Graaf van Oostervant ondernam, voor de gevlugten, by zynen Vader, genade te smeeken. Doch de Hertog weigerde hem gehoor. In 't jaar 1394, gaf hy een Plakaat uit, waar by ‘alle Onderzaaten van Holland en Zeeland vryheid kreegen, om zulken, die iemant binnen den Lande vermoord hadden, te mogen doodslaan, waarze hen vonden, zonder tegen den Graave, ofiemant anders, tot eenige betering, gehouden te zynGa naar voetnoot(b)’. Met welk Plakaat, zo men wil, | |
[pagina 324]
| |
bedektelyk, op de moorders van Jonkvrou we Aleid gezien werdt. Ten zelfden tyde, kreegen de Baljuwen en Geregten, immers die van Woerden en Oudewater, bevel, om de ballingen, die, ter oorzaake van Willem Kusers dood, voorvlugtig geweest waren; doch zig, nu en dan, wederom in Holland vertoonden, te vatten, waar zy dezelven konden aantreffenGa naar voetnoot(c). |
|