Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIV. Twist tusschen de Vlaamingen en hunnen Graave, in welken de Hollanders zig steeken. 1379.In Vlaanderen, ontstondt, in 't jaar 1379, eene veel gevaarlyker en langduuriger beroerte, in welke de Hollanders en Hertog Albrecht ook, meer of min, gemengd waren. Lodewyk van Male, die thans dit Graafschap regeerde, hadt zig, van overlang, door zynespilzugt en knevelaary, by de Landzaaten, gehaat gemaakt, en 't ontbrak hem aan bekwaamheid, om zyn gezag staande te houden. In den Zomer des gemelden jaars, vervoegde hy zig te Gend, om een steekspel te houden, op welk de Edelen der nabuurige Landen, en onder deezen ook de Hollandschen genoodigd waren. Ten zelfden tyde, vorderde de Graaf eene schatting van de Gentenaars. Doch deezen, moede van zig langer uit te mergelen, om 's Graaven spilzugt te voeden, weigerden ronduit eenen penning meer op te brengen. Eene vrye Stad, zeidenze, liet zig geene schattingen afpersen. Dit was 't begin van den opstand, die, sedert, tot andere Steden oversloeg. De Burgers verkooren zig Overheeden, en droegen witte Kaproenen, om zig van den Graaflyken aanhang te onderscheiden. Oudenaarden en Dendermonde, die 't met den Graave hielden, werden, door de Gentenaars, belegerd. 't Beleg van Oudenaarden duurde lang. Doch dat van Dendermonde werdt, door den dapperen tegenstand van Dirk van Brederode, een Hollansch E- | |
[pagina 314]
| |
delman in Vlaamschen dienst, spoedig opgebroken. Graaf Lodewyk sloot, sedert, een Verdrag met de GentenaarsGa naar voetnoot(d); doch zyGa naar margenoot+ verbraken 't, in 't volgend jaar, wanneer de wederzydsche vyandlykheden, met ongelyken uitslag, haaren gang gingenGa naar voetnoot(e). Hertog Albrecht hieldt, in deezen Burgerkryg, de zyde van Graave Lodewyk, wien hy, naar zyn vermogen, onderstand deedt. Doch de Hollanders en Zeeuwen, heet op 't voortzetten van den Koophandel, hielpen de Gentenaars aan Bier, Visch en andere mondbehoeften.Ga naar margenoot+ Zy ontzagen zig zelfs niet, toen Gend, in 't jaar 1381, door Graave Lodewyk, belegerd was, tegen 't uitdrukkelyk verbod van Hertoge Albrecht, het noodige derwaards te zenden. De Gentenaars hadden eenen Admiraal aangesteld, die, met eenige Schepen, langs de kusten, kruissende, den toevoer uit Holland en Zeeland beveiligde. Men wil, dat de Stad, binnen korten tyd, door honger en gebrek, tot op het uiterste gebragt zou geweest zyn, zo zy, van de Hollanders, niet, in den hoogsten nood, door een goed getal van vaten met meel en tweebak, gespyst geworden ware. Ondertusschen, poogden de Gentenaars Graave Lodewyk tot eene onderhandeling te beweegen, waar toe zy de bemiddeling van Hertoge Albrecht verzogten. Doch men kon, over de voorwaarden niet eens wordenGa naar voetnoot(f). Eenige voordeelen, sedert, op den Graave, | |
[pagina 315]
| |
behaald, verlosten de Gentenaars van 't beleg, en bragten 's Graaven zaaken in zulk eenen slegten staat, dat hy zig genoodzaakt zag, den bystand te verzoeken van Karel den VI, Koning van Frankryk, die, in persoon, met een magtig Leger afkwam. |
|