XI. Albrecht poogt Keizerlyke Brieven te verwerven, waar by hy tot Graaf aangesteld wordt.
De Kabbeljaauwsche aanhang was nu, in Holland, geheellyk in 't onderspit geraakt, en Hertog Albrecht, de Hoekschen alomme op 't kussen geholpen hebbende, oordeelde in staat te zyn, om zig van 't Graaflyk bewind over deeze Landen volkomenlyk te verzekeren. 't Verdroot hem langer als Ruwaard te regeeren. Hy verlangde zig tot Graave ingehuldigd te zien. Ook hadt de krankzinnigheid zyns Broeders reeds te lang geduurd, om eenige hoop tot herstelling over te laaten. Doch om dit zyn oogmerk te bereiken, oordeelde hy, behalven de gunst der Landzaaten, de toestemming en bevestiging des Keizers hoognoodig te hebben. Ook waren de eischen van Eduard den