Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijOnderzoek, wegens het Regt der Munte in Holland.Uit het gene wy, ter gelegenheid van het munten van Graave Floris den V. hebben aangemerktGa naar voetnoot(n), en uit de overbleeven' Graaflyke penningen van Dirk den VII. en eenigen zyner opvolgerenGa naar voetnoot(o), blykt, dat de Graaven van Holland, lang voor deezen tyd, geld hebben doen slaan. Van waar zy 't Regt hier toe bekomen hebben, is twyfelagtig. De Frankische en Duitsche Vorsten, die, hier te Lande, oudtyds, 't hoog gebied hadden, hielden voor zeker, dat het niemant, buiten hunne bewilliging, vrystondt, ergens geld te te muntenGa naar voetnoot(p). Ook hebben wy, by eene andere gelegenheid, getoondGa naar voetnoot(q), dat Koning Otto, in 't jaar 937, den Bisschop van Utrecht het regt der munte, binnen de Hoofdstad zyns Bisdoms, heeft opgedraagen. Doch dat de Keizers den Graaven van Holland gelyke gift gedaan zouden hebben, blykt nergens. Men moet dan onderstellen, of dat de bewyzen hier voor niet meer voor handen zyn, of dat de Graaven het muntregt geoefend hebben, zonder daartoe immer Keizerlyk verlof te hebben verkreegen. Uit het opschrift van een GeldstukjeGa naar voetnoot(5) van Graave Floris den IV, zo men meent, blykt, dat hy reeds geld, | |
[pagina 243]
| |
te Dordrecht, gemunt heeft. En een diergelyk opschrift,Ga naar voetnoot(6) leert ons, dat hy, of liever Floris de V. ook eene munt te Medenblik heeft gehad. Hier was, reeds in de tiende eeuwe, geld gemunt. Men heeft nog eenen Brief van den jaare 996Ga naar voetnoot(r), waarby Keizer Otto de III. Graave Ansfrid, Bisschop van Utrecht ‘het aandeel, in den tol, munte en schatting der Stede Medemelacha, welk hy, tot hier toe, ter leen gehad hadt, in eigendom opdraagt.’ De Graaven van Holland, met naame Floris de V, zig naderhand meester van Medenblik gemaakt hebbende, schynen zig ook het Regt der Munte, welk van ouds aan deeze Plaats gehegt was geweest, te hebben toegeëigend. Zy bleeven egter ook te Dordrecht munten, en zelfs op andere plaatsen van 't Zuiderdeel van Holland: gelyk men vindt, dat, omtrent het einde der veertiende eeuwe, te Geertruidenberg, geschied isGa naar voetnoot(s): tot dat Hertog Jan van Beieren de Hollandsche munt alleen aan Dordrecht bepaalde, gelyk wy, op zyne plaats, zullen melden. De Westfriesche munt bleef te Medenblik, tot in de zestiende eeuwe, waar na vastgesteld werdt, dat zy, by beurte, hier, en te Hoorn en Enkhuizen, gelegd zou wordenGa naar voetnoot(t). Ondertusschen, hadt de Hol- | |
[pagina 244]
| |
landsche Munt, hoe duister het Regt der Graaven tot dezelve ook zyn mogt, egter, al vroeg, zo groot eene agting verworven, dat Keizer Lodewyk, gelyk wy gezien hebben, kon goedvinden, dezelve aan Hertoge Reinoud van Gelder, ten voorbeelde, aan te pryzen. |
|