Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVII. Handel van Eduard den III, met Graave Willem over een Verbond tegen Filips den VI. 1337.Eduard de III. Koning van Engeland, en Graave Willems Schoonzoon, omtrent deezen tyd, beslooten hebbende Filips den VI. Koning van Frankryk, en Schoonbroeder van Graave Willem, den oorlog aan te doen; en geraaden hebbende gevonden, zig met de Nederlandsche Mogendheden te verbindenGa naar voetnoot(e), hadt, omtrent het einde des jaars 1336, den Graave, zynen Schoonvader, magt gegeven, om, in zynen naam, met deeze Mogendhe- | |
[pagina 231]
| |
den te handelenGa naar voetnoot(f). Doch om met den Graave zelven een nader Verbond te sluiten, zondt hy, in den aanvang des volgenden jaars, Henrik, Bisschop van Linkoln en eenige anderen herwaards. Zy vonden Graave Willem, te Valenchyn, bedlegerig, aan zyne gewoone kwaaleGa naar voetnoot(g). De Graaf was, nog weinige jaaren te vooren, op 't naauwst verbonden geweest met zynen Schoonbroeder, Koning Filips: doch sedert dat deeze het ontworpen Huwelyk, tusschen Elizabet, de vierde van 's Graaven Dogteren, en eenen Zoon des Hertogs van BrabantGa naar voetnoot(h), hadt weeten omverre te stooten, en de Fransche Prinses, Maria, met den Brabander te vereenigen, was de Vriendschap tusschen de twee Zwaagers merkelyk bekoeld. In deezen staat der zaaken, viel het Eduard niet moeilyk, zynen Schoonvader te beweegen, om zig met hem te verbinden. Doch op dat de Graaf, als een Lid des Duitschen Ryks, een glimpig voorwendsel hebben zou, om zyne wapenen, by die des Konings van Engeland, tegen Frankryk, te voegen, moest men aan het beoorloogen van Frankryk den naam geeven van verdedigen der grenzen des Keizerryks. Op deezen voet dan, werdt 'er, den vierentwintigsten van Bloeimaand des jaars 1337, eene overeenkomst getroffen met Graave Willem, en met zynen Zoon, als Graave van Zeeland, volgens welke, zy zig verbonden ‘de gren- | |
[pagina 232]
| |
zen des Ryks tegen Frankryk te zullen verdedigen, met duizend gewapende mannen ieder, die een jaar lang in 's Konings Soldye staan, en elk, vyftien Florentynsche Guldens ter maand trekken zouden. In geval van nood, zou men deeze manschap met duizend man vermeerderen moeten, welken de Koning egter, alleenlyk tot zyne overkomst toe, in zyne Soldye nam. Eduard verbondt zig, den Graave en zynen Zoon, in plaats van het jaargeld, dat de eerste van Frankryk trok, en dat nu stondt ingehouden te worden, zesduizend ponden jaarlyks te zullen betaalen. En, in geval, Crevecoeur en eenige andere plaatsen in het Kameryksche den Franschen ontweldigd werden, zou de Graaf van Zeeland dezelven erfelyk blyven bezittenGa naar voetnoot(i).’ Met deezen, werdt, ten zelfden dage, een byzonder verdrag geslooten, waar by hy aannam, ‘na 't afsterven zyns Vaders, deszelven verbindtenissen, in allen deele, te zullen naarkomenGa naar voetnoot(k)’. |
|